Zin in Delft | Marjan Slob

7e Hugo de Grootlezing
21 mei 2025
Nieuwe Kerk te Delft
Door: Marjan Slob
Filosoof en publicist. Van april 2023 tot april 2025 was zij Denker der Nederlanden

Marjan Slob nam de ruim 200 toehoorders mee op een inspirerende zoektocht: hoe vinden we anno 2025 betekenis en verbondenheid in een snel veranderende wereld? Wat maakt het leven de moeite waard, en hoe leef je als mens op een goede manier op deze aarde?
Nadenken over deze grote vragen is belangrijk, omdat je met het beantwoorden daarvan – met een beetje geluk – terechtkomt bij waar je warm voor loopt en wat voldoening geeft, zegt Marjan Slob.
Zij trekt in haar lezing lijnen door vanuit de bevindingen van de 17e-eeuwse wis- en natuurkundige Blaise Pascal naar de huidige tijd. Pascal leefde in een tijd van grote wetenschappelijke doorbraken. De telescopen en microscopen die werden uitgevonden, toonden een heel nieuwe, fascinerende wereld. Er brak een tijd aan waarin tal van ontdekkingen vaststaande opvattingen en dogma’s op losse schroeven zetten. Een werkelijkheid die veel mensen onzeker maakte over hun plaats in de wereld. Daarin ziet Marjan Slob duidelijke parallellen met deze tijd.

Ook onze wereld blijkt onmetelijk groot, complex, verwarrend. Met ons hoofd kunnen we daar nog bij, maar ons hart kan deze schaal niet aan. Het moreel-psychologisch probleem van onze tijd is dat we niet weten hoe we daarvoor verantwoordelijkheid moeten dragen. Hoe ga je om met wat je weet en ziet? Hoe draag je dan zorg voor de aarde en voor elkaar, en zorg je dat je het ook nog een beetje leuk hebt?
‘Zoek uit waar jouw vuur zit’, is de bemoediging die uit de lezing spreekt. ‘Doe wat bij je past en wat in je vermogen ligt’. En kijk naar de spreeuwen…

Voorwerk en stadsgesprek

De opzet van de lezing is, zoals altijd, om aansluitend in gesprek te gaan met de toehoorders, waaronder veel mensen die zich actief inzetten voor de stad en haar inwoners. In de maanden voorafgaand aan de lezing is een aantal betrokken Delftenaren geïnterviewd door het voorbereidingscomité. Wij waren benieuwd naar hun antwoorden op vragen als ‘Wat maakt Delft tot een verbonden stad?’, ‘Wanneer voel jij je thuis in Delft, of wanneer juist niet?’ Uiteraard lopen de antwoorden uiteen, maar veel antwoorden hebben een gemeenschappelijk kenmerk: ‘zin in Delft’ heeft alles te maken met ‘de ander’. Na de lezing vond er een levendig gesprek plaats met de toehoorders, onder vakkundige en inspirerende leiding van Sheila Sitalsing, (Delfts) journalist en publicist. Velen gaven daarin aan op welke manier zij zich verbonden weten in Delft en hoe we met elkaar onze stad nog meer tot een echt verbonden stad kunnen maken. Een impressie van dit gesprek vindt u hier.

Verbindingsmaaltijd

Het contact met de (onbekende) stadgenoot kwam tijdens deze editie van de Hugo de Groot-lezing nog extra naar voren in de ‘verbindingsmaaltijd’ die voorafgaand aan de lezing georganiseerd werd. Ruim 60 mensen namen deel aan een buffet in het transept van de Nieuwe Kerk, aan 10 tafels waaraan zij met veelal voor hen onbekenden in gesprek gingen. Tijdens de informatiemarkt die daarna plaatsvond, kregen de gesprekken een levendig vervolg. Diverse Delftse organisaties presenteerden zich daar, vanuit spirituele, educatieve en ‘inclusieve’ richtingen.

Een dubbelkoor

Twee Delftse koren hadden hun stemmen speciaal voor deze gelegenheid ‘samengevoegd’. Het Delfts kamerkoor Ars Vocalis en het studenten-jazzkoor Vocalzz zongen, onder leiding van Takashi Mizumoto, voorafgaand aan de lezing, twee liederen: ‘World, o World’ (een compositie uit 2024 van Jacob Collier) en ‘I have a Dream’ (Mary Donnelly, arr. George O.L. Strid, 1989). Een zeer bijzondere en toepasselijke bijdrage aan deze avond.

Welkomstwoord

Klik hier voor de inleiding door burgemeester Marja van Bijsterveldt.

Foto-impressie

Klik hier voor een impressie van het voorprogramma en de lezing.

Geluidsopname

Klik hier voor een geluidsopname van het koor, de inleiding en de lezing.

Lezing

Het is me een eer om hier, op deze mooie plek, de Hugo de Groot-lezing uit te spreken. Het komende dikke half uur zal ik u onderhouden over hoe ik de menselijke conditie zie. Ik zal uitleggen waarom ik denk dat er juist in de vroege zeventiende eeuw technologieën opkwamen die onze beleving van de wereld radicaal veranderden op een manier die we psychologisch eigenlijk nog steeds niet verteerd hebben. De wereld werd toen zoveel groter dat we ons ontheemd en verloren gingen voelen. Ik herken dat gevoel terug in onze eigen tijd, en zal wijzen op de noodzaak om je te verbinden met je eigen plek en daar simpelweg goed voor te zorgen.

Grote thema’s, die ik hier ga ontsluiten aan de hand van een man die me al een tijdje fascineert, en die voor mij symbool staat voor het ontstaan van dat moderne levensgevoel: Blaise Pascal. Aardig om hier te vermelden is dat de levens van Pascal en een andere zeventiende-eeuwse geleerde – de iets oudere Hugo de Groot, de Delftenaar naar wie deze lezing is genoemd en wiens botten hier in deze kerk zijn ondergebracht – dat die levens elkaar deels overlapten. Pascal had zelfs werk van Grotius gelezen – en dat is bijzonder, want Pascal las niet veel.

MODERN EN ONTHEEMD

Blaise Pascal wordt geboren in 1623, in de Franse provinciestad Clermont. Zijn vader behoort tot de zogenoemde ambtsadel – hij had de positie van belastingrechter geërfd. De moeder van Pascal sterft als het jongetje 5 of 6 is, waarop vader met de kinderen (Blaise en zijn twee zusjes) verhuist naar Parijs, waar hij zijn kinderen zelf les geeft.
Blaise is een vreemd kind, het kwetsbare en getroebleerde prinsje van dit gezin. De jongen kan bijvoorbeeld niet tegen stromend water, dat brengt hem in een soort trance. En als hij ziet dat zijn familieleden elkaar omhelzen, raakt hij acuut verlamd – waarop de aandacht weer naar hem uit gaat. Ziekelijk is hij ook. Zijn hele leven lang zal hij last hebben van zijn lichaam. Maagpijn, zere benen, kiespijn; vaak kan hij alleen maar vloeibaar eten tot zich nemen. Deze ongelukkige dwingeland was ook een wiskundig wonderkind. Als veertienjarige al frappeerde hij de wetenschappers van de Parijse salons met zijn wiskundige inzichten. En als hij achttien is, ontwerpt hij voor zijn vader een rekenmachine, zodat papa voortaan sneller kan bepalen hoeveel belastingen hij kan heffen. Deze doos, met daarin een ingenieus systeem van in elkaar grijpende wieltjes, heet de Pascaline en staat bekend als de eerste computer.

Blaise zorgt in zijn korte leven – hij sterft in 1662, nog geen veertig jaar oud – nog voor tal van andere doorbraken. Zo legt hij de grondslag voor de waarschijnlijkheidsrekening en de integraalrekening in de wiskunde en bewijst hij als eerste dat het luchtledige bestaat; in een tijd waarin kennis en religie nog sterk met elkaar verweven waren, was dit een hoogst gevaarlijk idee, omdat het impliceert dat God niet alles vult en op sommige plekken dus in zekere zin afwezig is; dat kon toch niet zo zijn? Maar Pascal geeft voorrang aan observatie boven dogma. ‘Dat het onbegrijpelijk is, wil nog niet zeggen dat het niet bestaat’, reageert hij.

En zijn bijdragen houden maar niet op. Pascal toont aan dat de precieze luchtdruk afhangt van de plaats op aarde waar je je bevindt. Om dat te bewijzen laat hij zijn zwager buizen met vloeistof de Puy-de-Dôme op sjouwen (zelf kon hij die tocht vanwege zijn pijnen niet aan), en voilà: de vloeistof kwam bovenop de top hoger in de kolom dan aan de voet van de berg! Daarnaast doet hij als aanhanger van de predestinatieleer de machtige jezuïeten van zijn tijd sidderen met zijn theologische argumenten en ontwerpt hij en passant ook nog het eerste openbaar vervoersysteem ooit, door voor te stellen om de postkoetsen van Parijs op gezette tijden en vaste plekken te laten stoppen, zodat je wist waar en wanneer je op de koets kon springen. Enfin. Een typisch modern mens dus. Rusteloos, inventief, dwingend. En ontheemd.

Het is die verlorenheid en ontheemding, dat niet weten welke plek en positie je eigenlijk inneemt, waar hier vanavond mijn interesse naar uitgaat. Ik denk dat Pascal voor het eerst een levensgevoel in zichzelf bespeurde en verwoordde dat nog steeds ons levensgevoel is. De kiem van die ontheemding die wij vaak voelen ligt dus in de vroege zeventiende eeuw, de tijd van Pascal en Hugo de Groot. Dit was een tijd van grote wetenschappelijke doorbraken. En die doorbraken werden – zoals vaak – pas mogelijk door nieuwe overtuigingen, in dit geval de idee dat de door God geschapen natuur een wiskundige structuur heeft. Wat geleerden volgens deze overtuiging dus te doen staat, is het blootleggen van de wiskundige wetmatigheden in de schepping; zo kun je als het ware het bouwplan van God reconstrueren. En dat leek wonderwel te lukken. De geleerden formuleerden de blauwdruk van Gods schepping in de vorm van natuurwetten.
Ik vind het zelf heel intrigerend om me te realiseren hoe belangrijk instrumenten en technologieën hierbij zijn. Je bouwt instrumenten om je te helpen bij bekende klussen en om bestaande manieren van doen te vergemakkelijken. Maar onbedoeld creëren ze vaak een praktijk die tot heel andere manieren van leven leidt, met radicaal nieuwe, en onvoorziene mogelijkheden, en nieuwe problemen en preoccupaties. Denk aan de smartphone van nu, die simpelweg begon als telefoon zonder draadje, maar inmiddels ons hele sociale leven heeft opgeschud.
Rond 1600 waren lenzen de doorbraaktechnologie. De telescopen en microscopen die daarmee gebouwd konden worden, ontsloten een heel nieuwe wereld. Galileo haalde in 1610 met zijn cutting edge telescoop allerlei Middeleeuwse vooronderstellingen over de kosmos onderuit. In 1615 legde Kepler de beweging van de planeten vast; de cirkelbanen die Copernicus al eerder had beschreven, bleken bij goed kijken ellipsen te zijn. En passant bevestigde Kepler dat de aarde om de zon cirkelde, ook al beweerde de Bijbel wat anders.
Een andere vermaarde Delftenaar, Antoni van Leeuwenhoek, bouwde de eerste serieuze microscoop, zag daaronder voor het eerst rode bloedcellen en beschreef het facetoog van een libel. Zo maakte hij duidelijk hoe het stroomde en krioelde in die kleine wereld die voorheen onze aandacht niet waard leek.
Opeens viel er zoveel meer te zien en te observeren! ‘De wereld staat in wiskundige tekens geschreven’, zei de Italiaanse filosoof en priester Giardono Bruno in 1623 (Pascals geboortejaar). Bruno moest die uitspraak nog met de brandstapel bekopen. Maar de geest was uit de fles. Wetenschappers observeerden, bespeurden structuren en wetmatigheden, en meenden aldus het plan Gods te doorgronden. Zie dan: de aarde draait om de zon! Kijk: leven begint niet spontaan, maar ontwikkelt zich uit een embryo! Op grond van de nieuwe observaties die de telescoop en microscoop mogelijk maakten, redeneerden de meest begaafde denkers van hun tijd koppig en moedig verder, ook als dat inging tegen het dogma van de machtigen.

NIEUWE KIJK OP DE REALITEIT

‘De wereld staat in wiskundige tekens geschreven’. Hoe moet dat nieuwe uitgangspunt zijn overgekomen op Blaise Pascal, dat ambitieuze maar kwetsbare wiskundige wonderkind? Wel, hij gaat dat nieuwe wereldbeeld direct doorrekenen en doordenken, en, zoals we al zagen, met verbluffende resultaten. Maar hij gaat het ook doorvoelen. Met name in zijn Pensées, een dikke bundel aantekeningen die postuum werd uitgegeven, onderzoekt hij de ervaringen die deze nieuwe kijk op de realiteit bij hem teweegbrengen. Die beschrijving van het effect van al die nieuwe kennis op een persoonlijke, innerlijke wereld is uniek voor zijn tijd. Het zijn met name die gedachten die Pascal voor mij zo bijzonder en ontroerend maken, en die ik hier verder centraal wil stellen.

Stel je de enormiteit voor van de omwenteling. In de belevingswereld van de premodernen was de aarde het centrum van de kosmos, en de mens de onbetwiste kroon van Gods schepping. Het dagelijks leven was voor velen hard, maar je kon wel uitgaan van een vaste, zekere orde, met een duidelijke plek voor ons mensen. En nu was de realiteit door de uitvinding van de telescoop en de microscoop naar beide zijden onbevattelijk ver opgerekt – zowel naar het heel grote als naar het heel kleine. Waardoor je als mens plotsklaps niet goed meer weet waar je staat. Want: hoe bepaal je je positie als je de grenzen van je wereld niet meer voelt of kent? Wat is dan nog je ijkpunt?
In het prachtige fragment 199 uit de Pensées – met als eerste zin: ‘Dat is waar de natuurwetenschappen ons brengen’ – verwoordt Pascal het besef dat de mens voortaan een wankel midden houdt tussen twee verschietpunten: het oneindig grote en het oneindig kleine. ‘De hele zichtbare wereld is maar een onwaarneembaar streepje in de wijde schoot van de natuur’, schrijft hij daar. Daar zijn we dan, op ons planeetje, in een ruimte die veel groter en leger bleek dan gedacht. Kril in het universum. En al dat kleine, dat er eerst gewoon wás – onbeduidend, nietszeggend – maar waar we nu naar kunnen kijken, blijkt ook van een onpeilbare complexiteit. Neem nu een mijt, zo schrijft Pascal. Zij heeft ‘aan haar minuscule lichaam nog onvergelijkbaar kleinere lichaamsdelen, pootjes met gewrichten, in zijn pootjes aderen, in zijn aderen bloed, in dit bloed sappen, in die sappen druppels, in die druppels dampen.’ En dit is nog niet eens het allerkleinste in de natuur, weet hij. Het gaat maar door, tot wie weet waar.

Bij Pascal daagt het besef dat wij mensen alleen maar denken dat wij het middelpunt van het bestaan zijn. Dat is een soort illusie, ons voorgespiegeld door onze zintuigen, die simpelweg niet toereikend zijn om de volledige realiteit waar te nemen. Onze lichamelijke zintuigen hebben maar een beperkt bereik. En dat maakt dat we met geen mogelijkheid kunnen weten wat onze kennis eigenlijk voorstelt. Voor Pascal voelt dit als een ‘afgrond’ (zijn woord). Ons hele voorstellingsvermogen raakt bij deze gedachte in de war, zo schrijft hij. ‘We drijven rond op een uitgestrekt middengebied en worden, steeds onvast en zwalkend, her- en derwaarts gedreven’. En in een ander fragment verzucht hij dat de mens niet meer weet welke plaats hij inneemt. Je voelt, na al die eeuwen, nóg de psychische ontheemding die de uitbreiding van de bekende wereld bij hem teweegbrengt.

Merk op hoe de wal hier het schip keert. Je wilt strak denken en redeneren, je wilt het plan Gods ontdekken en jezelf zekerheid verschaffen over jouw positie op aarde, en nu moet je op basis van die observaties met nieuwerwetse instrumenten concluderen dat jouw door God gegeven zintuigen maar een fractie van de hele schepping laten zien. Pascal voelt zich een soort Alice in Wonderland avant la lettre: dan weer onwaarneembaar klein in een onmetelijk universum, dan weer een reus ten opzichte van het minuscule gekrioel in en om ons heen. ‘Dat is de mens in de natuur’, zegt hij, ‘een midden tussen niets en alles; het begin en einde der dingen blijven onverbiddelijk voor hem verborgen in een onoplosbaar mysterie.’ Ons verstand kan de menselijke positie tussen die twee oneindigheden niet langer bepalen. ‘Laten we daarom maar geen zekerheid en vastheid zoeken’, concludeert hij.

VERVLOGEN ZEKERHEID

Het zou ons aan het denken moeten zetten: Pascal, met zijn waanzinnige rekenhoofd, aanschouwt aan het begin van de moderne tijd de condities waaronder wij mensen streven naar volledig inzicht en volledige objectiviteit – en hij geeft het op. Hij ziet in dat het een hopeloze zaak is om het bouwplan van God te achterhalen. Onze menselijke zintuigen schieten simpelweg tekort om de realiteit in haar totaliteit waar te nemen. Tegelijk hebben we die zintuigen wél nodig. Met verstand alleen kunnen we het namelijk ook niet af; we moeten de realiteit observeren om te checken of dat wat we met ons verstand kunnen bedenken en beredeneren ook daadwerkelijk aan de hand is.

Dit klinkt nu als een open deur, maar ook dit was in de tijd van Hugo de Groot en Pascal een radicale positie. De Middeleeuwers gingen er namelijk nog van uit dat alles wat je met je verstand helder kunt omschrijven en beredeneren daarmee ook bestaat. Letterlijk. In materiële zin. Het kwam neer op een soort cirkelredenering: ‘Wat we ons helder voor kunnen stellen, moet ook wel bestaan, want als het niet bestond, konden we het ons niet helder voorstellen.’ Veel godsbewijzen van die tijd volgen in feite deze structuur.

Maar Pascal kon dit niet meer geloven. Juist vanuit zijn zucht naar precisie bracht hij een harde knip aan tussen ‘bestaan’ in de geest (in het denken) en ‘bestaan’ in de wereld (dus bestaan in stoffelijke, materiële zin). Denkkracht is machtig, maar levert geen bewijs van materieel bestaan. Anders gezegd: dat iets logisch zou kunnen, wil nog niet zeggen dat het is. Wil je weten of iets écht, in deze wereld, aan de hand is, dan zul je je redeneringen moeten toetsen aan zintuiglijke observaties. En die zintuigen zijn aan jouw beperkte lichaam geklonken. Dus de best mogelijke kennis combineert redeneringen die wellicht gaan over mogelijkheden in plaats van realiteiten, met beperkte en feilbare zintuiglijke observaties. Meer zit er niet in. Het idee van zekerheid is daarmee vervlogen. Dat is onze existentiële situatie: we zijn stipjes op een planeet in een universum dat we niet overzien, en zelfs onze beste kennis over onszelf en de wereld om ons heen biedt ons geen zekerheid. Dat besef daagde in de vroegmoderne tijd bij Pascal, en is ook in onze tijd nog het levensgevoel van elke serieuze en eerlijke denker.

EEN KNAPPEND HART

Heel veel tellen, allerlei mogelijkheden overwegen – en bijgevolg ontheemd raken en contact verliezen met je eigenlijke plek. Je als een Alice in Wonderland soms heel klein voelen, en dan weer heel groot, en niet meer weten wat je ware proporties zijn. We zijn aan ons lichaam geklonken, en we weten het. Maar het is moeilijk om je te verbinden met je eigen tijd, met de eigen wereld, en daarin je positie te bepalen. Want met ons mateloze en door technologie versterkte denken gaan we ons lijf ook steeds te buiten en dolen we rond in virtuele werelden. Ons lichaam is hier, onze aandacht is vaak elders. Dat was voor Pascal zo, en dat is voor ons zo.

Ga maar na: dankzij de doorontwikkelde Pascaline, die kleine computer in onze tas of broekzak, hebben we allemaal in een mum van tijd toegang tot eindeloos veel, zeer gedetailleerde informatie over de wereld waarin we leven. Radio, televisie en internet ontsluiten de wereld op een manier die wij met geen mogelijkheid kunnen verhapstukken. De technologieën van onze tijd zijn spannend en opwindend, en brengen ons veel. Maar zij veranderen het dagelijks bestaan ook op een manier die niet de bedoeling was, die niemand had kunnen voorspellen, en waar we eigenlijk nog geen raad mee weten. En dan kan je gemakkelijk bevangen raken door hetzelfde gevoel dat Pascal bekroop toen hij tot zich door liet dringen hoe microscoop en telescoop de belevingswereld van zijn tijd veranderde. Wat hebben we over onszelf afgeroepen? Wat is onze plaats nog, en hoe neem je die goed in?

Ik denk dat we het bestaan momenteel ervaren op een schaal die ons hart eigenlijk niet aan kan. De problemen waar wij weet van hebben, dankzij de wereldomspannende technologieën van onze tijd, zijn overweldigend groot en doen mij althans de schrik om het hart slaan. De toegang tot de misère van de wereld zit in mijn tas. En ik reageer. Ik walg van de oorlog in Oekraïne en de genocide in Gaza. Ik voel mee met de angst van vluchtelingen. Ik vrees de dictatoriale brulapen die momenteel onze democratische instituties in rap tempo afbreken. Ik heb verdriet om de diersoorten die dagelijks uitsterven. Ik snap dat de opwarming van de aarde ontwrichtend gaat zijn voor toekomstige generaties. Het gebeurt allemaal nu, in mijn wereld, en het past allemaal in mijn hoofd. Maar het past niet in mijn kleine hart. Dat hart kan deze informatie niet aan, en staat op knappen.

Ik herken dat barstende hart ook bij anderen. We weten wat de mensheid van de wereld maakt en kunnen onze kennis daarvan op elk gewenst moment updaten. Maar we weten niet goed wat we met die kennis aanmoeten. Hoe we daar verantwoordelijkheid voor kunnen dragen. Dat is wat mij betreft hét moreel-psychologische probleem van onze tijd. Hoe ga je om met wat je weet, met al die informatie die dankzij wetenschap en technologie tot je komt? Hoe verbind je je in het licht daarvan met de aarde en met elkaar, en hoe zorg je dat je het ondertussen ook nog een beetje leuk hebt?

ZOEKEN TUSSEN UITERSTEN

De psychologische reacties op dit vraagstuk doen me weer aan Alice in Wonderland denken: ze wapperen heen en weer tussen heel groot en heel klein.
Sommigen van ons sluiten zich in het licht van al die informatie over de toestand in de wereld af. Ze voelen zichzelf iel en petieterig, en knippen de verbinding met de grotere wereld door, omdat zij geloven dat zij toch niet van betekenis kunnen zijn. Voor kleine, onbeduidende, machteloze Alice maakt een vliegreisje meer of minder niets meer uit. Zij vallen toch weg tegen de enormiteit van wat zich aan het voltrekken is.
Grote Alice ervaart dit heel anders. Deze Alice voelt zich verbonden met alles wat de hele mensheid ooit heeft aangericht, op dit moment aanricht en nog zal aanrichten. En dan weegt elk vliegreisje juist heel zwaar. Ik heb dit levensgevoel met name vaak bespeurd bij jongeren, als ik met hen in gesprek raakte na afloop van een lezing. Sommigen lijken al het wereldleed op hun schouders te willen nemen. En ál het leed, dat is veel – teveel. Zo’n enorme taak kan geen mens aan. Jezelf verantwoordelijk voelen voor de hele wereld, dat werkt verlammend.

In feite ontspringen de tegengestelde reacties van grote en kleine Alice aan hetzelfde gevoel: het gevoel dat de wereldproblemen waar wij weet van hebben, ons onbetekenend maken. Dat wij ertegen wegvallen, dat we verloren zijn. Het zijn beide in wezen heel verdrietige posities, want ze zuigen de vreugde weg die komt met het besef dat jouw leven van betekenis kan zijn. Voor mij is het zoeken naar een leefbare positie tussen deze twee uitersten. Tussen je kop in het zand steken en alle verbindingen met de grote wereld doorknippen, versus jouw connectie met alles en iedereen in de wereld op elk moment volledig tot je door laten dringen – en daar een loodzware verantwoordelijkheid bij voelen.

Hoe verbind je je, in het licht van alles wat je dankzij technologie weten kunt, met de aarde en met elkaar, en hoe zorg je dat je het ondertussen ook nog een beetje leuk hebt? Dat was de vraag die ik zojuist stelde, en die nog steeds voorligt. Bij Pascal wil ik daarvoor verder niet ten rade te gaan; in dat opzicht is hij een beroerde gids, want hij keerde zich walgend af van de wereld van zijn tijd. En hoe begrijpelijk dat ook is – zelf voel ik de laatste tijd ook vooral walging als ik het dagelijkse nieuws tot me neem – je afsluiten van de wereld vind ik geen optie. Het is me te passief. Als je niet weet in welke wereld je leeft, verlies je er grip op en verspeel je de kans om de omgeving te vormen naar je eigen idealen.

Het zoeken is dus naar een manier van je verbinden met de bestaande wereld waarin je je ogen openhoudt, maar waarin je jouw leven ook kan vieren. Naar mijn idee begint het simpel: met aanvaarden dat je niet alles kunt doen. Je hoeft ook niet alles te doen. Andere mensen doen ook dingen. Verbind jij jezelf nou maar met wat je liefhebt, met waar je interesse naar uitgaat, met wat je hart al heeft. Dat kan heel praktisch: hou je van groen, wip dan die tegels voor je gevel. Ben je een sociaal dier, dan zet je die vuilnisbak natuurlijk buiten voor je fragiele buurman. En wie van voetballen houdt kan gaan scheidsrechteren voor de club. Mochten jouw interesses en vaardigheden op andere terreinen liggen, ga dan de avondvierdaagse organiseren, denk mee over hoe de energietransitie in jouw buurt zijn beslag kan krijgen, ga in de leerlingenraad, doe de boekhouding van de toneelvereniging.

Dat kan allemaal in de directe omgeving, in je eigen buurtje in Delft. En dankzij de technologie van onze tijd kun je desgewenst net zo gemakkelijk mondiaal gaan. Dan overleg je met geestverwanten in Californië over mogelijke oplossingen voor de plastic soep, of verzend je protestmails naar dictators in verre landen die mensen gevangen zetten om hun ideeën.

Het één is niet beter, of serieuzer, of veelbetekenender dan het andere. Je inzetten voor je eigen buurtje klinkt misschien kneuterig, maar het kan een enorme mentale ruimte ontsluiten; voor wie het wil zien is hier in Delft de hele wereld aanwezig. Terwijl mondiale netwerken soms heel eenzijdig zijn samengesteld. Klein en groot zijn sowieso maar relatieve begrippen; dat inzicht is hopelijk vanuit de tijd van Pascal vanavond tot ons gekomen.

Veel of weinig doen is ook een oninteressant verschil. Het kan zijn dat je op enig moment in je leven moeite hebt om jezelf op de been te houden, doordat je ziek bent, geldzorgen hebt, in de rouw bent of wat dan ook. Dat is dan even zo, en is het belangrijk om eerst en vooral te zorgen voor het stukje wereld dat jij zelf bent. Dat kan al een hele inspanning zijn, ook al stelt het in de ogen van anderen misschien niet zoveel voor. Hoe dan ook: neem elkaar niet de maat, want we weten toch niet waar we ons aan moeten ijken. Doe liever wat je kunt doen, wat je vreugde verschaft en wat past bij jouw talenten en situatie.

SPREEUWENWOLK

Aan het einde van deze lezing wil ik u achterlaten met een beeld, dat zich de laatste tijd vaak aan mij opdringt als ik peins over onze mogelijke invloed op de wereld. Het is het beeld van een spreeuwenwolk. Op sommige herfstige avonden gaan duizenden, soms tienduizenden, spreeuwen gezamenlijk op zoek naar een slaapplaats voor de nacht. Je ziet ze dan snel, sierlijk en harmonieus door de lucht bewegen. Het is een adembenemend schouwspel: de zwerm zwenkt soms naar links, dan weer naar rechts, rekt uit, om het volgende moment weer in te dikken. Als kijker kun je met geen mogelijkheid voorspellen welke vorm die spreeuwenwolk gaat aannemen, daarvoor is wat er gebeurt veel te complex. De vogels zelf kunnen die de zwerm natuurlijk ook niet overzien; ze zitten er immers middenin.

Lange tijd stonden biologen voor een mysterie. Wie heeft hier de regie? Deze spreeuwen vliegen niet, zoals ganzen, in formatie achter een leider aan. Hoe weten deze beesten dan waar ze heen moeten gaan, waarom botsen ze niet constant tegen elkaar op? Hoe flikken ze dat? Inmiddels denken biologen dat ze het antwoord gevonden hebben: door op hun naasten te letten. Elke spreeuw houdt zes of zeven buren in de gaten, en stemt zijn eigen vlieggedrag op hen af. Zes of zeven anderen in het oog houden. Dat is bescheiden. Dat is te doen. En het cumulatieve effect is enorm en onvoorspelbaar en golft door de lucht.

Mij troost en sterkt dat beeld. Het leert me dat ik me niet zo druk moet maken over de betekenis van mijn handelingen op wereldschaal. Alsof het effect daarvan überhaupt te berekenen zou zijn! Alsof ik dat zou kunnen overzien. Welnee, zou Pascal zeggen. We zitten allemaal in een middengebied, samen met miljarden andere mensen.

Wij mensen zijn geen spreeuwen. Wij kunnen ons dankzij technologie verbinden met personen en zaken die feitelijk ver weg zijn, maar toch dichtbij voelen. En daar gaat het om: je verbinden met wat voor jou dichtbij voelt. Maak jezelf niet te klein en blaas jezelf niet op. Maak je niet druk over je plek in de groep. Stel je hoop niet op een regisseur. Wees verder vooral als een spreeuw: verbind je simpelweg met dat wat je haast als vanzelf vreugdevol en betekenisvol vindt, en stem je gedrag daar op af.

De invloed daarvan valt niet te berekenen of te overzien, nee. Maar gedrag is besmettelijk. Als degenen met wie jij je vanuit plezier verbindt zich ook verbinden met wat zij op hun beurt liefhebben, kan het effect groots en onvoorspelbaar zijn. Het kan als een golf door de wereld gaan.

Dank u wel.

Marjan Slob, mei 2025