Search
Close this search box.

Wie heeft er vertrouwen in de jeugd? | Micha de Winter

Over burgerschap, zin en samenhang
2e Hugo de Grootlezing
21 juni 2013
Het gebouw van het Apostolisch Genootschap te Delft
Door: Prof. dr. Micha de Winter
Universiteit Utrecht

Micha de Winter werd in 1951 in Oss geboren en studeerde psychologie in Utrecht. In 1986 promoveerde hij in Tilburg bij J.D. Ingleby en H.F.M. Peeters op het proefschrift Het voorspelbare kind. Vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsstoornissen (V.T.O.) in wetenschappelijk en sociaal-historisch perspectief.

Hij werd in 1988 aangesteld als universitair hoofddocent bij de faculteit sociale wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar Innovaties in de primaire ouder- en kindzorg volgde in 1989. Hij wisselde in 1999 van leerstoel. Ditmaal werd hij benoemd tot bijzonder hoogleraar sociale en affectieve vorming van jeugdigen. In 2004 werd hij benoemd tot faculteitshoogleraar op de Langeveldleerstoel, genoemd naar de pedagoog Martinus J. Langeveld en in 2017 werd hij benoemd tot gewoon hoogleraar maatschappelijke opvoedingsvraagstukken. Op 31 mei 2017 was zijn afscheid als faculteitshoogleraar en de afscheidsrede was getiteld Pedagogiek over hoop: het onmiskenbare belang van optimisme in opvoeding en onderwijs.

De Winter publiceerde een groot aantal boeken en artikelen op zijn vakgebied. Daarnaast adviseerde hij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over jeugd- en gezinsbeleid en opvoedingsvraagstukken. De Winter was van 2001 tot en met 2012 kroonlid van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO), een adviesorgaan van de Nederlandse regering en het Nederlandse parlement. Voor deze raad schreef hij o.a. in 2002 het nieuwjaarsessay “Over last van jongeren en de lusten van een buurtpedagogische aanpak”.

Lezing

Introductie

Het mooie van het vak pedagogiek is volgens spreker Micha de Winter dat er zoveel te doen is over het vraagstuk van opvoeding van kinderen, de nieuwe generatie. Hij vindt dat opvoeden terecht centraal staat in onze samenleving; het enige punt daarbij is dat de manier waarop we met elkaar in de samenleving over de toekomst praten, vooral negatief is, terwijl opvoeden volgens hem een heel positief, optimistisch vak zou moeten zijn. Het gaat immers over de toekomst van onze samenleving, de toekomst van de nieuwe generatie. De spreker heeft een aantal jaren met zijn  studenten systematisch de berichtgeving over opvoeding, over kinderen, over jongeren, in de kranten geanalyseerd. Ze kwamen tot de conclusie dat pakweg 90 à 95 procent van de berichtgeving over jeugd negatief was. Het ging over problemen. De Winter geeft een paar voorbeelden: de rellen in Hoek van Holland tijdens de danceparty en die rond het verjaardagsfeestje van dat arme meisje in Haren, die haar verjaardag nooit zal vergeten.

Iedere keer als we dit soort problemen constateren, lijken we volgens De Winter bijna in een reflex te denken, zeggen en schrijven dat er iets met de opvoeding aan de hand is. We leggen bijna vanzelfsprekend een relatie tussen dit soort verschijnselen, die ons ook onrust baren in het publieke domein, en de opvoeding die niet aan die kinderen gegeven wordt. Het lijkt een een-op-een-relatie, terwijl we goed weten dat die relatie helemaal niet zo eenvoudig is als ze lijkt. Die relatie is niet een-op-een, zegt de hoogleraar. Dat betekent dat we, als we naar de problemen kijken, zoals we altijd doen als het om jeugd gaat, de blik te eenzijdig richten op de opvoeding thuis of op wat de school doet. Zoals de spreker verderop uitlegt, is de situatie in feite veel complexer.

Voorbeelden in de geschiedenis

Kijkend naar de geschiedenis, kunnen we niet anders dan constateren dat er, sinds er geschreven bronnen bestaan, altijd weer, in elke periode, vooral negatief naar de jeugd wordt gekeken.

Het oudste voorbeeld dat De Winter noemt, zijn de beroemde kleitabletten van de Mesopotamiërs. Op die kleitabletten van een paar duizend jaar oud kun je lezen dat de wereld ten onder zal gaan, te gronde zal gaan aan het egocentrisme van de jeugd of het gebrek aan discipline van de jeugd. En dat komt natuurlijk omdat de ouders niet goed hebben opgevoed.

Een ander voorbeeld is dat van de historicus die een boek schreef over hoe er rond 1450 over de jeugd werd gesproken. Als je dat nu leest zie je dat men toen bijna dezelfde dingen over de jeugd zei als nu: ze beginnen veel eerder met criminaliteit, ze willen niet deugen, ze hebben geen moreel besef, ze zijn egocentrisch, et cetera. Dat boek eindigt met de zin: ‘Geen jeugd is kennelijk zo verdorven als de laatste.’ Dat we op een negatieve, bezorgde manier naar de jeugd kijken, is heel gewoon. Volgens De Winter is geen jeugd zo verdorven als de laatste en, zo vertelt hij uit eigen ervaring, dat proces herhaalt zich iedere dag. Hij vraag zich af of we ons kunnen onttrekken aan de negatieve houding die een beetje in onze cultuur zit, want die is niet goed voor jongeren,
zoals hij in het vervolg van zijn betoog toelicht.

Opvoeden voor individueel geluk en opvoeden voor goed burgerschap

Bij opvoeden lijkt men tegenwoordig te denken dat je dat vooral doet om kinderen gelukkig te maken. Volgens De Winter heeft dat met individualisering te maken. In zijn visie heeft opvoeden echter ook een maatschappelijke functie.

We vinden het belangrijk om met elkaar in een samenleving te leven waarin mensen respect voor elkaars opvattingen hebben, waarin ze elkaar niet verketteren of doodslaan omdat ze tegengestelde meningen en belangen hebben. Een democratische rechtsstaat zou je kunnen zeggen, waarin humane waarden een belangrijke rol spelen. Stel, zegt de hoogleraar, dat je een dergelijke samenleving belangrijk vindt en die ook je kinderen toewenst, dan zou dat enorme consequenties hebben voor de manier waarop we kinderen opvoeden, want een democratisch gen is volgens hem nog nooit uitgevonden.

Democratie en de waarden en gedragingen die daarbij horen, moet je voordoen. Als we in deze tijd van doorslaand individualisme massief als boodschap aan kinderen blijven meegeven: ‘Het gaat allemaal om jou, om jouw belang. Jij moet zorgen dat je je eigen belangen nastreeft’, dan moeten we niet verbaasd zijn dat er op termijn een samenleving van egoïsten ontstaat, aldus de hoogleraar.

Accent op problematisch gedrag reguleren of op identiteit ontwikkelen?

Het is in opvoeding en onderwijs van belang om kinderen vanuit een positief perspectief te benaderen: hoop en perspectief als richtsnoer van opvoeding, vervolgt de spreker. Hij wijst erop dat het belangrijk is om kinderen van jongs af het idee geven dat de wereld hen nodig heeft. Kinderen hebben het nodig om nodig te zijn. Als je kinderen van de nieuwe generatie daarentegen van jongs af het idee meegeeft dat het allemaal problematisch is, dat ze probleem X tot en met Z hebben, en risico’s voortdurend op een goudschaaltje moeten wegen, als je vanuit een problematiserende bril blijft kijken, waarom zouden ze zich dan überhaupt druk willen maken, vraagt De Winter. Ze worden dan toch als een probleem gezien.

Hij stelt dat we tegenwoordig de opvoeding tot twee zaken versmallen. Men vindt het kennelijk heel belangrijk dat onze kinderen zich braaf gedragen. Volgens hem is daar ook niets mis mee, het is nu eenmaal prettig, maar er zijn andere waarden die eveneens een belangrijke rol spelen. Onze positie is dan van ‘achter de voordeur’, een term uit de tijd van André Rouvoet.

De Winter haalt onderzoek aan dat is verricht na een aantal drama’s in gezinnen die hun kinderen zodanig mishandelden dat ze uiteindelijk het leven lieten. Uit dat onderzoek zou gebleken zijn dat er in Nederland tussen de 100.000 en 160.000 kinderen per jaar worden mishandeld, verwaarloosd of misbruikt. Onder minister Rouvoet kwam er veel beleid, dat vooral was gericht op ‘achter de voordeur’. Het idee was dat kinderen thuis worden mishandeld en dat we dus moesten zorgen dat we meer achter die voordeur gingen kijken om te zien of kinderen wel veilig zijn.

Valkuil: problematiseren en etiketteren

Het idee was: misschien zijn we met de privacy van gezinnen te veel doorgeschoten en zijn kinderen daardoor eigenlijk niet veilig meer. De Winter vindt het goed dat we op die manier beter naar kinderen kijken, naar de leefsituatie en dat we ons meer interesseren voor de veiligheid van kinderen. Tegelijk noemt hij dat een eenzijdige manier van kijken, want we zijn in ons jeugdbeleid erg gefocust geraakt op het vroeg opsporen van die problemen. Nu weten we volgens hem allemaal wel dat we daarmee doorslaan en enorm aan het etiketteren zijn geslagen. We willen elk gedrag dat afwijkt van een gemiddelde, labelen. Het is pas écht als er een labeltje aan hangt, aldus de hoogleraar.

In Nederland zouden op het ogenblik ongeveer tien keer zo veel kinderen voor ADHD worden behandeld dan die het echt hebben, een behandeling met amfetamineachtige substanties. De spreker noemt dat een ernstig verschijnsel, want niemand weet wat die geneesmiddelen op termijn met kinderhersenen doen.

Opvoeden is langzamerhand gelijkgesteld aan gedragsregulering, maar opvoeding gaat natuurlijk om veel meer, zegt De Winter. Het gaat niet alleen om gedrag, het gaat ook om kinderen helpen een eigen identiteit te ontwikkelen, om zin in het leven te ontwikkelen en uit te vinden: wie ben ik eigenlijk, welke dingen vind ik belangrijk, welke idealen zou ik willen nastreven, hoe verhoud ik mij tot andere mensen?

‘It takes a village to raise a child’: ouders kunnen het niet alleen

We hebben langzamerhand het idee gekregen dat opvoeden een soort privéproject is, vervolgt De Winter. Opvoeden lijkt een deel van het maatschappelijke individualiseringsproces te zijn geworden, een soort privéverantwoordelijkheid van ouders. Terwijl we uit veel onderzoek weten dat ouders nooit ergens ter wereld en in geen historische periode het opvoeden alleen hebben kunnen doen. Iedereen kent de uitdrukking: It takes a village to raise a child.

We lijken te denken dat mishandeling van kinderen wordt veroorzaakt door allerlei risico’s en achtergronden van ouders. Dat lijkt logisch, want dat mishandelen gebeurt achter die voordeur, maar wat blijkt nu volgens de hoogleraar? Het is maar de helft van het verhaal. Als je goed kijkt naar onderzoek, zie je dat niet alleen alle risico’s en achtergronden van die ouders een belangrijke rol spelen, die ouders worden op hun beurt enorm beïnvloed door het sociale netwerk waarin ze de opvoeding ten uitvoer brengen.

De Winter zegt dat risico’s ontstaan als je kinderen opvoedt in een omgeving waarin die sociale verbindingen afwezig zijn of weinig ontwikkeld, waarin mensen als het ware met de
ruggen naar elkaar toe leven en elkaar niet kennen van gezicht, als ze elkaar niet tegenkomen, als er geen plekken in buurten zijn waar dwarsverbindingen kunnen ontstaan, plekken waar je elkaar kunt ontmoeten: de school, peuterspeelzalen, een park, sportverenigingen, kerken, moskeeën, noem maar op. Het maatschappelijke middenveld zou je kunnen zeggen. Als je kinderen opvoedt in dat soort anonieme, onpersoonlijke, kale sociale omgevingen, blijkt de kans op kindermishandeling veel groter te zijn dan wanneer je kinderen in een enigszins coherente, samenhangende, verbonden omgeving opvoedt. De hoogleraar noemt dit een idee, een gedachte en eigenlijk een wetenschappelijk feit dat we helemaal uit het oog zijn verloren in onze drang naar individualisering.

Het omgekeerde, in positieve zin, is dat mensen bereid zijn om de helpende hand uit te steken naar kinderen van anderen die dat op straat bijvoorbeeld nodig hebben. Kinderen hebben sociale verbindingen nodig en ook ouders hebben die hard nodig. Wat De Winter de ‘pedagogische civil society’ noemt, de maatschappelijke samenleving voor kinderen zoals we die met elkaar inrichten, de kwaliteit van de sociale omgeving, blijkt volgens hem een heel belangrijke rol te spelen. Met andere woorden, als je iets aan dat soort maatschappelijke problemen rond jeugd en opvoeding wil doen, moet je niet alleen achter de voordeur kijken, maar moet je vooral kijken naar de samenhang tussen wat achter en wat vóór die voordeur gebeurt. Dat is een vergeten soort samenhang.

Schoolvoorbeeld: ouderbetrokkenheid bij cognitieve ontwikkeling

We zijn allemaal erg geïnteresseerd in de prestaties van onze kinderen in het onderwijs, in hun cognitieve ontwikkeling, maar dan nóg, zegt De Winter. Als we die cognitieve ontwikkeling willen verhogen en verbeteren, de kwaliteit van het onderwijs willen verbeteren, kijken we altijd naar de didactiek die we gebruiken en de methoden. Een van de dingen waar we echter ook goed naar moeten kijken, zoals ook door onderzoek is aangetoond, is de relatie tussen ouders en school. Ouderbetrokkenheid blijkt een belangrijke factor te zijn, die mede de kwaliteit van het onderwijs en de schoolprestaties van kinderen kan bevorderen.

Tegen wie zegt: ‘Dat is toch heel gebruikelijk in Nederland? We praten wat af met elkaar!’ zegt De Winter dat er juist een enorme mate van juridisering aan de gang is. Vroeger, als je
een kind naar huis stuurde, kreeg het kind thuis ook nog eens op zijn kop. Toen kwam er een periode dat als je een kind uit de klas stuurde, je een boze ouder aan de telefoon kreeg. Tegenwoordig krijg je veel vaker niet zozeer de boze ouder aan de telefoon, maar de advocaat van de boze ouder. Zo vanzelfsprekend is die goede ouderbetrokkenheid dus niet.

Burgers verantwoordelijk voor samenleving én opvoeding: vermogen tot empathie

Burgerschap is een punt dat we verwaarlozen en als de spreker het heeft over burgerschap, bedoelt hij eigenlijk twee dingen, namelijk dat we als burgers veel meer opnieuw de verantwoordelijkheid moeten nemen en delen voor elkaars kinderen, en dat we de doorgeslagen individualisering moeten tegengaan.

Coherente, sociale gemeenschappen, samenhangende perspectieven van mensen, blijken belangrijk te zijn. In De Winters visie gaat opvoeden niet alleen om gedrag of om problemen, maar ook om idealen en die hebben weer te maken met het type samenleving dat we met elkaar willen. Als we kinderen bijvoorbeeld alleen leren om empathie op te brengen voor mensen die bijna hetzelfde zijn als zij, krijgen we problemen. Je krijgt problemen als je geen empathie kunt opbrengen voor mensen die anders zijn, een andere levensbeschouwing hebben, er anders uitzien, een andere levensstijl of een andere religie hebben.

Opvoeden wordt gekenmerkt door ingebakken tegenstrijdigheden. Kinderen proberen van jongs af hun vrijheid zo groot mogelijk te maken. Die vrijheid moet natuurlijk begrensd worden door volwassenen die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van de kinderen. We willen allemaal graag onze waarden en normen overdragen aan de jeugd, terwijl jonge generaties dingen per definitie anders willen. Kinderen zijn bijna van nature geïnteresseerd in de korte termijn. Ze willen snel resultaat en zijn niet geïnteresseerd in dingen die op lange termijn nuttig kunnen blijken. Kortom: kinderen gedragen zich altijd anders dan we graag zouden zien.

Dat gaat natuurlijk om vrijheid. De spreker haalt Isajah Berlin aan, een beroemde politiek filosoof, die onderscheid maakte tussen negatieve en positieve vrijheid. Negatieve vrijheid betekent dat je als individu wil kunnen doen wat je zelf wil en daarbij niet te veel in de weg wil worden gezeten door anderen, vooral niet door de overheid. Positieve vrijheid daarentegen betekent dat je als burgers de vrijheid hebt om met elkaar samen zin te geven, vorm te geven aan je leven zoals je dat met elkaar wil inrichten. Positieve vrijheid is veel ingewikkelder dan negatieve vrijheid. Het betekent dat je met elkaar moet nadenken over de vraag hoe jij je leven en je samenleving inricht.

Positief jeugdbeleid moet je doen!

Wat wil je als gemeenschap, als stad Delft voor soort omgeving zijn, vraagt De Winter. Wat voor omgeving wil je bieden, zodat ook jonge mensen zich getriggerd voelen om mee te doen in de samenleving, dat ze zich erbij betrokken voelen, leren zich deel te voelen van die samenleving en het gevoel hebben dat ze daarvoor nodig zijn? Dat is een thema dat we volgens hem in opvoeding en onderwijs, en in het jeugdbeleid veel meer aandacht moeten geven.

Positief jeugdbeleid is, zegt hij, investeren in de ontwikkeling van burgerschap. Dat doen we bijvoorbeeld in ‘vreedzame scholen’ en in ‘vreedzame wijken’, waar kinderen van jongs af aan een stem krijgen. Verschijnselen die bij kinderen, maar ook bij volwassenen op de loer liggen, zijn het onderscheid maken tussen wij en zij, het polariseren en de morele uitsluiting van anderen, zelfs het dehumaniseren van anderen. Dat kun je alleen met behulp van opvoeding en onderwijs tegengaan. We moeten volgens De Winter kinderen dus leren wat het tegendeel daarvan is, dat verschillen tussen mensen niet betekenen dat je ze per definitie moet uitsluiten. Dat mensen verschillend zijn, maar dat er vooral ook veel overeenkomsten bestaan tussen mensen.

Wat we uit onderzoek weten, is dat als je kinderen leert dat er naast verschillen ook veel overeenkomsten bestaan tussen al die mensen van al die verschillende categorieën, het empathisch vermogen juist wordt versterkt. Kinderen hebben een volwassen omgeving nodig van mensen die zich verantwoordelijk voor hen voelen, uitwisselen, bereid zijn tot dialoog en tot verantwoordelijkheid nemen, ook voor elkaars kinderen. Dat gaat in een individualiserende samenleving niet vanzelf; daarvoor moeten we echt iets gaan doen.

Micha de Winter noemt dit de kern van zijn betoog en dat kun je volgens hem op allerlei manieren doen; het gaat zeker niet vanzelf. We moeten dat opnieuw ‘terug organiseren’. Het punt is, zegt hij, dat we dat echt moeten doen. Kinderen hebben rijke sociale netwerken nodig en het begrip ‘rijk’ heeft in dit geval niets met geld te maken. Het gaat erom dat volwassenen betrokken zijn bij elkaars kinderen en dat is een van de taboes van deze tijd. We moeten dus veel meer met elkaar over hun opvoeding praten; daar wordt het volgens de hoogleraar een stuk makkelijker en lichter van.