Search
Close this search box.

Vrijheidszin en verdraagzaamheid | Paul Scheffer

De open samenleving en haar grenzen
4e Hugo de Grootlezing
6 juni 2019
Nieuwe Kerk te Delft
Door: Prof. dr. Paul Scheffer
Hoogleraar Europese studies aan de Universiteit van Tilburg.

Paul Scheffer werd geboren in 1954 in Nijmegen. Hij is een Nederlands publicist en hoogleraar. Hij was onder meer correspondent in Parijs en Warschau en partij-ideoloog van de Partij van de Arbeid. In 1986 is hij afgestudeerd in de politieke wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Scheffer werkte tussen 1986 en 1992 voor de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA. Sinds 1990 is Scheffer medewerker van NRC Handelsblad, en maker van tv-programma’s voor VPRO en VARA.

Als bijzonder hoogleraar bekleedde hij van 2003 tot 2011 de Wibautleerstoel voor Grootstedelijke problematiek aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds september 2011 is hij hoogleraar Europese studies aan de Universiteit van Tilburg.

In oktober 2007 verscheen van Scheffers’ hand Het land van aankomst, een breed opgezette zoektocht naar wat zich afspeelt onder de oppervlakte van de multiculturele samenleving. Uitgangspunt van het boek was een analyse te vormen over immigratie in Nederland, “Hoe meer we het conflict tot ons laten doordringen, hoe beter we het kunnen hanteren”.

In april 2016 verscheen zijn essay De vrijheid van de grens, naar aanleiding van de Europese vluchtelingencrisis, en in 2018 De vorm van vrijheid.

Lezing

Lang bestond het gevoel dat Nederland bij uitstek een open land was waar iedereen zijn eigen levensstijl kon ontplooien. Maar de laatste twintig jaar is dat zelfbeeld veranderd en vraagt menigeen zich af: zijn we wel zo tolerant als we dachten, hoe gaan we eigenlijk om met culturele verschillen in ons land? Die twijfel is nieuw, want Nederland is in de loop van de eeuwen vaak geprezen om de tolerante omgang met geloofsverschillen, het land werd gezien als een plek waar de vrijheid van meningsuiting meer kans kreeg dan in de buurlanden. Daar zit een kern van waarheid in, maar zoals altijd was de werkelijkheid ingewikkelder.

In de loop van de eeuwen zijn er veel reizigers naar Nederland getrokken en hun indrukken waren nogal tegenstrijdig. Neem de Franse schrijvers Edmond en Jules de Goncourt die in 1861 over hun bezoek schrijven: ‘Een land waar alles in orde, samenhangend, onontkoombaar en logisch is. Een bleek en koud ras, mensen met een karakter geduldig als het water, levens vlak als kanalen.’ Anderen waren positiever in hun oordeel, zoals de Duitse schrijver Friedrich Schiller die in 1788 een lofzang aanhief op de vrijheid en de verdraagzaamheid in het land dat zich van de Spaanse onderdrukking had vrijgemaakt: ‘Elke krenking die iemand van een tiran te verduren had gehad, verleende hem een burgerrecht in Holland. In drommen kwam men in een land waar de vrijheid haar heugelijke vlag plantte, waar de voortvluchtige godsdienst verzekerd was van respect en veiligheid en van wraak op zijn onderdrukkers.’

I. Een cultuur van compromis

Zo zijn er veel beschrijvingen van Nederland en allemaal gaan ze over de vrijheidsdrang die Schiller benadrukt en over het verlangen naar ordening waar de gebroeders De Goncourt nadruk op leggen. Beide houdingen gaan natuurlijk niet gemakkelijk samen. Toch wordt door vrijwel iedereen gezien dat het land sinds de onafhankelijkheid in 1648 een pluriforme samenleving kent.
Het was niet gemakkelijk om enige samenhang in die veelheid te brengen. Na de onafhankelijkheid heeft het lang geduurd voordat de inwoners van het land zich ook onderdeel gingen voelen van de nationale gemeenschap. De zelfstandigheid van steden en gewesten was sterk. Het land omschreef zichzelf niet voor niets als de Republiek der Verenigde Provinciën. Naast die regionale tradities waren er ook altijd de verschillen tussen protestant en katholiek, tussen Noord en Zuid, tussen stad en platteland, tussen hogere en lagere klassen, kortom: Nederland is altijd een heel diverse samenleving geweest. Het idee dat Nederland vroeger weinig verschillen kende en pas de laatste decennia door de komst van immigranten ineens veelkleurig is, is dan ook niet juist.

Bovendien is Nederland een betrekkelijk klein land waardoor mensen – hoezeer ze ook verschilden – altijd op elkaar aangewezen waren. De historicus Simon Schama spreekt in dat verband over de morele geografie van Nederland, dat wil zeggen de manier waarop het kleine dichtbevolkte grondgebied invloed heeft op de manier waarop mensen met elkaar omgaan. Nederland was ook daarom al vroeg aangewezen op een klimaat van tolerantie, dat het deed verschillen van veel buurlanden.

Al was Nederland verdraagzamer dan veel andere landen in die tijd, naar onze huidige maatstaven was de openheid voor de verschillen beperkt. De tolerantie was vooral een pragmatische keuze: de bestuurders realiseerden zich hoe kwetsbaar de maatschappelijke vrede was in een land met religieuze minderheden. En het was duidelijk dat een land dat leefde van de handel over de grenzen heen, zich niet te druk moest maken over culturele verschillen: de winst ging voor de geloofsijver. Tegelijk zat er een principiële kant aan die tolerantie, velen waren ervan overtuigd dat er een vrijheid van denken moest zijn, mensen hadden recht op hun eigen geweten. Nederland was een vrijplaats voor dissidenten uit andere landen, die hier hun toevlucht zochten. Beroemde schrijvers als John Locke en Pierre Bayle, die in eigen land werden gecensureerd, konden hier hun boeken publiceren. Vaak wordt er op gewezen dat in de zeventiende eeuw veel immigranten en vluchtelingen werden opgevangen. Wat ze in de Republiek vonden was een bovengemiddelde vrijheid en welvaart. Toch zijn er genoeg voorbeelden van een minder open houding tegenover immigranten. Het beroemde toneelstuk van Gerbrand Bredero, Spaanschen Brabander (1618), geeft een mooie indruk van het dagelijks leven in Amsterdam. Zo maakt een zekere Jan Knol, die spottend wordt opgevoerd als vaderlandslievend, wegwerpende opmerkingen over de Duitse nieuwkomers in de hoofdstad, die allemaal zouden leven van de bedeling en van het bedelen: ‘Dat syn troggelaars tot bedelen opgevoet.’

Het vermogen van de samenleving om conflicten te vermijden of te dempen is sterk ontwikkeld. We zien in de Nederlandse geschiedenis hoe pluriformiteit en de hang naar matiging hand in hand gaan. Er was veel aan gelegen om deze verschillen niet te laten ontaarden in onbeheersbare conflicten. Dat stelde ook wel grenzen aan de verschillen die aanvaardbaar werden gevonden, gezocht werd voortdurend naar een middenweg, naar een vergelijk tussen uiteenlopende tradities. Die zoektocht zien we terug in de naoorlogse tijd. Hoe sterk is de vrijheidsdrang in een land dat zoveel waardering heeft voor gelijkgestemdheid? De hang naar conformisme is een steeds terugkerend kenmerk van de Nederlandse samenleving. Lange tijd vinden ruime meerderheden hetzelfde en als er dan een verandering optreedt – zoals in de culturele revolutie van de jaren zestig – dan slaat de oude meerderheid al snel om in een nieuwe meerderheid. In de jaren sinds 2000 hebben we een verhevigde politieke en maatschappelijke onzekerheid gezien in de omgang met culturele verschillen. Of het nu gaat over de hoofddoek bij de politie, over zwarte piet als stereotiep, over de opvang van vluchtelingen of de bouw van een moskee, over de houding ten opzichte van homoseksuelen in moslimkring of over discriminatie op de arbeidsmarkt van jongeren uit migrantengezinnen.

Al deze kwesties hebben tot een hevig debat geleid en tot de opkomst van nieuwe politieke bewegingen die zich tegen de immigratie richten en de grenzen willen sluiten. Zo gezien staan we aan het begin van een nieuwe periode vol conflict, maar het is te vroeg om te zeggen dat we het definitieve einde meemaken van de cultuur van compromissen. Misschien beleven we een gepolariseerde tijd – net zoals in de jaren zestig – die het begin vormt van een nieuwe, meer evenwichtige samenleving. Hier gaan we op zoek naar een andere omgangsvorm met de diversiteit die de migratie met zich mee heeft gebracht. We kijken naar de manier waarop meer orientatie wat betreft immigratie en integratie zou kunnen bijdragen aan een open samenleving die door ruime meerderheden wordt gedragen. De afgelopen jaren hebben opnieuw geleerd dat die openheid lang niet vanzelfsprekend is.

II. Regie over immigratie

De migratie zorgt niet alleen in Nederland, maar ook in andere Europese landen voor politieke aardbevingen – dat kan niemand meer ontgaan. Het is wel duidelijk dat georganiseerde migratie veel kan bijdragen aan een samenleving, terwijl ongecontroleerde migratie leidt tot maatschappelijke spanningen. Hetzelfde geldt voor de opvang van vluchtelingen. Een voorspelbare omgang met humanitaire verplichtingen kan worden volgehouden, maar een onbegrensde opvang slaat om in een afwijzing van elke verantwoordelijkheid.

De zoektocht naar antwoorden in deze turbulente tijd moet beginnen met de vaststelling dat dit migratie- en vluchtelingenvraagstuk niet snel zal overwaaien. Ik noem vijf oorzaken van de migratie van Zuid naar Noord, waarbij we ons moeten realiseren dat deze migratie 35 procent van de totale migratie in de wereld uitmaakt. De trek van Zuid naar Zuid (dat wil zeggen op het zuidelijk halfrond) is iets omvangrijker met 37 procent van het totaal.

Migratie en vlucht worden voortgedreven door de volgende oorzaken: (1) demografische ontwikkelingen – met name de bevolkingsexplosie in Afrika, waar de bevolking tot 2050 zal verdubbelen naar 2,5 miljard -; (2) de welvaartskloof tussen Noord en Zuid; (3) klimaatverandering – zowel extreme droogte als overstromingen -; (4) migratienetwerken – bestaande gemeenschappen van migranten trekken nieuwkomers aan; en ten slotte (5) politieke crises – waarbij het vooral gaat om gewelddadig conflict.

Elke blik in de toekomst is omgeven door onzekerheden: we weten niet hoe de wereld er over tien of twintig jaar uit zal zien. Wat we wel weten is dat in het verleden de dynamiek van migratie en vlucht vaak is onderschat. Denk aan de geschiedenis van de gastarbeid die werd gevolgd door gezinshereniging of aan de postkoloniale migratie uit Suriname of meer recent aan de vluchtelingencrisis en de Oost-Europese migratie.

Achter het heftige debat over illegale migratie – met als symbool de vluchtelingenboten – gaat een grotere vraag schuil: hoe gaan we om met reguliere migratie? Jan Latten, tot voor kort hoofddemograaf van het CBS, stelde vast dat de Nederlandse bevolking in de afgelopen twintig jaar is gegroeid met 1,5 miljoen mensen: ‘Wat mensen niet weten, is dat Nederland een enorm groeiland is.’ En deze groei heeft voor meer dan tachtig procent te maken met nieuwkomers en hun kinderen. Latten heeft gelijk: ‘We zijn een immigratieland geworden.’ Je zou zeggen: daar hoort een immigratiebeleid bij.

Nogal wat mensen prijzen het multiculturele Canada, zonder te beseffen dat de meer ontspannen houding in het land van Justin Trudeau is gebaseerd op een heldere migratiepolitiek. De doelstelling van het beleid voor 2017 was 300.000 nieuwkomers, waarvan 58% arbeidsmigranten, 28% in de categorie gezinsmigratie en 14% vluchtelingen. Aan de arbeidsmigratie worden duidelijke eisen gesteld, de humanitaire opdracht is begrensd. Canada laat zien dat integratie en acceptatie van nieuwkomers gemakkelijker verloopt wanneer die migratie een bewuste keuze is. De betrekkelijke rust heeft zeker te maken met de ligging van het land, ver weg van alle wereldwanorde. Maar het heeft ook te maken met een toekomstgericht beleid dat mensen houvast geeft. De opvattingen van de Canadese bevolking over wenselijke migratie wijken namelijk helemaal niet zo af van de opvattingen in andere westerse landen.

We hebben een oriëntatie voor de lange termijn nodig. Ik heb ten behoeve van een essay voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) dat in 2018 is verschenen, aan het CBS gevraagd om naast de bestaande prognose die tot 2060 loopt nog vier varianten uit te rekenen voor toekomstige immigratie. Zo’n oefening is opvallend genoeg niet eerder onderwerp geweest van publieke meningsvorming. In een scenario met een gemiddeld migratiesaldo van 0 per jaar – immigratie en emigratie houden elkaar in evenwicht – zou de bevolking krimpen van 17,21 tot 16,78 miljoen mensen. Bij een scenario met een saldo van – 8000, wanneer er dus sprake is van een vertrekoverschot, krimpt de bevolking nog verder naar 16,06 miljoen. Een migratiesaldo van 10.000 levert een bevolking op die stabiliseert op het huidige niveau van 17,21. In het scenario dat nu door het CBS wordt gehanteerd als de meest waarschijnlijke prognose – een gemiddeld saldo van 31.000 – groeit de bevolking tot 18,44 miljoen. Tenslotte bij een saldo van 50.000 neemt de bevolking toe tot 19,71 miljoen. Uit deze scenario’s blijkt dat kleine verschillen in het jaarlijkse migratiesaldo leiden tot substantiële verschillen. Een gemiddeld migratiesaldo van 20.000 meer of minder dan de gangbare prognose leidt binnen vier decennia tot ongeveer 1,2 miljoen mensen meer of minder. Tussen de laagste en de hoogste variant zit een verschil van bijna 4 miljoen mensen in 2060, om precies te zijn 16,06 versus 19,71 miljoen.

Populistische partijen die pleiten voor een zeer restrictief beleid willen dat de bevolking krimpt. Dat zeggen ze er nooit bij, want de gevolgen van deze krimp zijn nogal problematisch in een samenleving die al aan het vergrijzen is. En ze zeggen er niet bij dat zelfs met zo’n beleid nog steeds dertig procent van de bevolking in 2060 uit migranten zal bestaan. In het – 8000 scenario telt ons land in dat jaar 4,8 miljoen eerste en tweede generatie migranten. Meer kosmopolitisch ingestelde partijen die pleiten voor een ruimhartiger migratie- en asielpolitiek willen dat de bevolking in de komende decennia groeit tot 19,7 miljoen of meer mensen. Dat zeggen ze er nooit bij. Ze vertellen niet dat hun programma zal leiden tot een samenleving met in ieder geval 7,4 miljoen mensen die een migratieachtergrond hebben.

In mijn essay kies ik niet, mijn betoog draait om de vaststelling dat we iets te kiezen hebben. Nu ontbreekt elk ijkpunt voor het migratiebeleid. Het is duidelijk dat een zeer afhoudende opstelling uitloopt op bevolkingskrimp. Dat lijkt me geen bijdrage aan de toekomst van Nederland. Daartegenover staat een verdere opening van de grenzen. Zo’n houding leidt tot een snelle bevolkingsgroei met nogal wat integratieproblemen. Ook iets om over na te denken.

De druk op het onderwijs, de sociale zekerheid, de politie, de volkshuisvesting en de gezondheidszorg is toegenomen door de migratie die we in de afgelopen vijf decennia hebben meegemaakt. Dat is geen verwijt aan de mensen die hiernaartoe zijn gekomen in de hoop hun leven te verbeteren. Veel instituties hebben eenvoudigweg grote moeite om aan de opdracht van een betekenisvolle integratie te voldoen. Maar zeg niet dat we geen migratie- of vluchtelingenbeleid kunnen voeren. Welke arbeidsmigratie is op een langere termijn nodig? Welke kwalificaties zijn gevraagd op onze arbeidsmarkt? En wat is de reikwijdte van onze humanitaire verplichtingen? Canada is een voorbeeld, en nu zoekt Duitsland eveneens naar een meer voorspelbaar vluchtelingenbeleid door een – overigens ruime – bovengrens in te voeren. Zeg ook niet dat we machteloos staan tegenover illegale migratie. Europa moet betere ontwikkelingsstrategieën vinden, met inbegrip van het openen van de landbouwmarkten voor producten uit de ontwikkelingslanden. Verder is grensbewaking nodig, want met het slechten van de binnengrenzen in Europa is te weinig animo getoond om een gemeenschappelijke buitengrens vorm te geven. En we moeten overeenstemming bereiken met de landen van herkomst over het terugsturen van illegalen.

Wie niet meer toekomt aan de verkenning van een migratie die door ruime meerderheden als wenselijk kan worden gezien, moet niet verrast zijn wanneer mensen zich afkeren van de democratie. De werkelijkheid is natuurlijk weerbarstig, maar het machteloze denkbeeld dat migratie zich aan sturing onttrekt, heeft de opkomst van bewegingen tot gevolg die met illiberale voorstellen de controle willen herwinnen. De instelling van een regeringscommissie met mensen van buiten de politiek zou kunnen helpen om een duurzaam migratiebeleid te ontwikkelen en meer richting te geven aan de integratie. We moeten ons bevrijden uit de oneigenlijke keuze tussen open of gesloten grenzen, het gaat om een regulering van migratie en asiel die op steun kan blijven rekenen. Een samenleving kan zich evenwichtiger ontwikkelen wanneer de komst van migranten en vluchtelingen onderdeel is van een gewilde toekomst. Regie over migratie helpt zeer bij de integratie en acceptatie van nieuwkomers. Zo blijven we een open samenleving die binnen grenzen de meerwaarde van migratie kan omarmen en humanitaire verplichtingen nakomt.

III. Een vertrouwde wereld gaat verloren

Vaak wordt de migratie met goede bedoelingen omschreven als een verrijking voor iedereen. Dat kan het zeker worden, maar de ervaring om huis en haard achter te laten betekent ook een verlies. Tegelijk hebben ook de mensen die al in het land van aankomst waren vaak het gevoel dat een wereld verloren gaat.
De Amerikaanse immigratiehistoricus Oscar Handlin heeft geschreven over de gevolgen van de migratie, en zijn verhaal kan in één zin worden samengevat: ‘de geschiedenis van immigratie is de geschiedenis van een vervreemding en de gevolgen daarvan’. Vervreemding en verlies zijn sleutelbegrippen die de komst van migranten in een nieuwe omgeving beschrijven. Handlin beschrijft de reactie van migranten op hun nieuwe omgeving en we herkennen daarvan veel in onze eigen tijd. In de vreemde omstandigheden van hun nieuwe landen zoeken velen hun toevlucht bij de zekerheden van hun godsdienst: ‘In die zin waren alle immigranten behoudzuchtig. Ze probeerden hun ideeën te verankeren in stevige religieuze en culturele instituties die hen konden beschermen tegen een vreemde nieuwe wereld.’ Dat haken naar oude vormen en gewoonten dient vooral om te overleven in een stedelijke omgeving.

Veel migranten hebben het gevoel dat ze tussen twee werelden verdwaald zijn geraakt: ze voelen zich niet echt meer thuis in het land van herkomst, maar het kost ook veel moeite om werkelijk te aarden in het land van aankomst. Daarom is migratie voor de meesten niet zomaar een bevrijding, maar eerder een verwarrende ervaring. Het kost de meeste immigranten veel tijd om zich een plek te verwerven in hun nieuwe land. Neem bijvoorbeeld de taal: het maakt natuurlijk veel verschil of je de taal waarin je bent opgegroeid dagelijks kunt spreken of dat je op latere leeftijd je een nieuwe taal moet eigen maken. Dat verlies aan een vanzelfsprekende communicatie moet niet onderschat worden: taal met al zijn emotionele nuances staat voor veel meer dan een praktische uitwisseling van informatie. Zo lezen we in een autobiografisch verslag van een Duitse immigrant in het Amerika van begin vorige eeuw: ‘Ik wist nooit of mijn reacties beantwoordden aan de verwachtingen van mijn nieuwe omgeving en moest aldoor nadenken. Het was onmogelijk om gevoelsmatig op een Amerikaanse manier te handelen en ik maakte dan ook een trage en onhandige indruk.’ Veel van de dagelijkse misverstanden of botsingen in steden waar veel migranten wonen, hebben hun oorsprong in een onvoldoende beheersing van de landstaal. Die onzekerheid openbaart zich ook in migrantengezinnen: ouders die in een heel andere samenleving zijn groot geworden hebben moeite om hun kinderen te begrijpen. Ze worstelen met tegenstrijdige ambities. Natuurlijk willen ze dat hun kinderen succesvol zijn in deze samenleving en tegelijkertijd willen ze dat hun kinderen dicht in de buurt blijven van hun eigen opvattingen over het leven. Een moeder uit de Marokkaanse gemeenschap merkte tijdens een gesprek op: ‘Ik ben bang dat ik mijn kinderen aan jullie land kwijtraak.’ Zulke ouders waken ervoor om hun kinderen te verliezen aan een samenleving waarvan ze de gewoontes en gebruiken in twijfel trekken of eenvoudigweg niet begrijpen. Niet alleen migranten hebben het gevoel dat een vertrouwde wereld verloren gaat, ook de ingezetenen hebben het gevoel dat er iets verloren gaat. Een voorbeeld. In de Berlijnse wijk Pankow kwamen mensen in opstand tegen de voorgenomen bouw van een moskee. Ondanks het jarenlange verzet kwam die er toch. Het is een tamelijk bescheiden gebouw dat verscholen gaat achter een vestiging van Kentucky Fried Chicken. Toch hebben de mensen die bij dit protest betrokken waren de indruk dat het nieuwe gebedshuis hun wijk niet ten goede zou komen. Misschien ook omdat de dienstdoende imam van nogal orthodoxe snit was en zijn Duitse buurtgenoten voorhield dat ze ooit zouden leren begrijpen waarom gelovigen vrouwen geen hand kunnen geven. Vaak gaat het om botsingen met een symbolische lading. Of het nu gaat over de vrijheid om cartoons af te drukken die spotten met alles wat heilig is, of over het dragen van een hoofddoek bij de rechterlijke macht; over dubbele nationaliteit of over welke geschiedenis op scholen moet worden onderwezen – het zijn allemaal kwesties die gaan over de omgang met culturele verschillen.

De Amerikaanse president Barack Obama (2008-2016) probeerde tijdens een toespraak over de raciale verhoudingen in Amerika, niet alleen woorden te vinden voor de woede en frustratie van de zwarte gemeenschap in zijn land, maar wilde ook iets zinvols zeggen over de wrok in de blanke gemeenschap van zijn land. ‘De meeste blanke Amerikanen uit de arbeidersklasse of uit de middenklasse hebben niet het gevoel dat ze bijzonder zijn bevoordeeld vanwege hun ras. Ze zijn bezorgd over de toekomst en hebben het gevoel dat hun droom ze ontglipt.’

Het onbehagen over immigratie in het hedendaagse Europa is zeker sinds de aanslagen van elf september 2001 vermengd geraakt met onzekerheid over de vestiging van de islam. Zulke wrijvingen zijn talrijk: of het nu gaat over de weigering om kinderen te laten deelnemen aan gemengde zwemlessen op scholen, de introductie van halal voedsel in bedrijfskantines, de vraag of het kerstfeest nog wel gevierd kan worden op een openbare school, het besluit van een bank om geen spaarvarkens meer te geven als cadeau, het besluit van een gemeente om mannen en vrouwen gescheiden aan een inburgeringcursus te laten deelnemen, de bouw van een moskee in de buurt of de weigering van sommigen politieagenten om uit religieuze overwegingen de handen te schudden van vrouwen. Soms gaat het om kwesties waarbij een vergelijk niet moeilijk hoeft te zijn, maar vaak genoeg botsen uiteenlopende grondrechten en waarden op elkaar.

IV. Conflict als een vorm van integratie

In het werk van de Amerikaanse socioloog Alfred O. Hirschman worden drie reacties geschetst die mensen tonen op veranderende omstandigheden die ze uitdagen of onbehagelijk stemmen: ‘exit’, ‘voice’, en ‘loyalty’. Daarmee bedoelt hij dat mensen zich kunnen onttrekken aan die omstandigheden (‘exit’), hun stem kunnen verheffen (‘voice’) en tenslotte de nieuwe omstandigheden kunnen aanvaarden (‘loyalty’).

In de geschiedenis van de migratie, die immers een geschiedenis van diepgaande veranderingen is, kunnen we dezelfde reacties terugzien, namelijk vermijding, conflict en aanvaarding. Die cyclus kunnen we zien als een manier om met het verlies van zekerheden om te gaan. Vermijding wil hier zeggen dat een nieuwe werkelijkheid uit de weg wordt gegaan: men ontkent dat er iets wezenlijks aan het veranderen is. Deze cyclus van vermijding, conflict en aanvaarding is een manier om heel complexe veranderingen begrijpelijk te maken. Maar de maatschappelijke werkelijkheid is natuurlijk nooit zo geordend. Vaak lopen al deze reacties door elkaar: we zien tekenen van aanvaarding, maar tegelijkertijd zijn er ook veel conflicten. Toch valt er op deze manier wel enig inzicht te geven in de naoorlogse immigratie geschiedenis van een land als Nederland. We kunnen die conflicten zien als een vorm van integratie, althans zolang die conflicten geweldloos zijn. Er bestaat een mooi gezegde dat het goed samenvat: ‘Zonder wrijving geen glans’. Maatschappelijke verandering gaat altijd gepaard met botsingen, want mensen veranderen niet graag en laten maar moeilijk hun tradities los. Dat geldt zowel voor nieuwkomers als voor de ingezetenen van een land.

In de geschiedenis van de migratie zien we drie belangrijke oorzaken van conflict, en die herkennen we ook in onze tijd. Allereerst gaat het om sociaaleconomische conflicten. Veel van het verzet tegen nieuwe immigranten speelt zich af aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Daar wordt het meest geconcurreerd tussen de autochtone werknemers en de immigranten. Niet alleen zijn er verdringingsmechanismen – zo kunnen lager betaalde Poolse chauffeurs het werk van Nederlandse vrachtwagenbestuurders overnemen – maar ook het loonniveau staat onder druk door de komst van laagbetaalde en slecht georganiseerde immigranten. Juist degenen die een precaire positie hebben verworven in de lagere middenklasse hebben iets te verliezen. Dat conflict wordt heviger in een tijd van de verzorgingsstaat. In een land als Nederland bestaan veel sociale waarborgen voor mensen die zonder werk zitten of ziek worden. Juist omdat de materiele voordelen van burgerschap in Europa groter zijn vanwege de meer ontwikkelde sociale zekerheid, is de strijd om toegang tot die voordelen heviger. Anders gezegd: omdat de solidariteit tussen burgers in een land als Nederland sterker is, zijn de muren rondom die solidariteit hoger. Het is geen toeval dat de meeste klassieke immigratielanden zoals Amerika minder sociale zekerheid kennen.

Een andere bron van conflict vormen culturele en religieuze tradities die migranten meebrengen en die vaak genoeg niet passen bij moderne stedelijke samenlevingen. Niet zelden speelt godsdienst een rol bij deze botsingen. Zo waren de katholieke immigranten uit landen als Polen en Italië niet erg welkom in het van oorsprong protestantse Amerika. Hun komst riep heftige afwerende reacties op: veel Amerikanen waren ervan overtuigd dat deze katholieken nooit loyale Amerikanen zouden kunnen worden. En omgekeerd kwamen deze katholieken uit samenlevingen die honderd procent katholiek waren en moesten ze leren hoe ze met hun geloof moesten omgaan in een land waar ze opeens een religieuze minderheid waren. Dat zien we terug in onze tijd nu er een nieuwe religie naar Europa is gekomen door de migratie: de islam. Inmiddels leven meer dan twintig miljoen moslims in vooral het Westen van Europa, in Nederland zo’n achthonderdduizend. Met al hun verschillen roepen ze vergelijkbare vragen op als de katholieken destijds. Maakt een van oorsprong christelijke en humanistische samenleving ruimte voor deze nieuwe geloofsgemeenschap? En omgekeerd: slaagt de meerderheid van de moslims erin om hun godsdienst te belijden als een minderheid in een land met godsdienstvrijheid?

Tenslotte zijn er in de immigratiegeschiedenis tal van voorbeelden hoe internationale conflicten tot binnenlandse wrijvingen leidden. Neem de Duitse immigranten in Amerika die een bloeiend verenigingsleven hadden en heel herkenbaar en gewaardeerd waren als groep in de Verenigde Staten rond 1900. Deze grote immigrantengemeenschap kwam in de problemen toen Amerika betrokken raakte in de Eerste Wereldoorlog en oorlog voerde tegen Duitsland. Toen werden deze Duitse Amerikanen door de president voor de keuze geplaatst: ze waren óf Duits óf Amerikaan. Na de oorlog veranderden velen van naam: ze wilden niet meer herkenbaar zijn als Duitser. Ook in onze tijd zien we hoe internationale conflicten tot botsingen in de eigen samenlevingen leiden. Neem het Turks – Koerdische conflict: bij een aanslag in Den Haag kwamen vijf leden van de familie Kosedag om, later bleek het te maken te hebben met dit grotere conflict in Turkije. Of neem de oorlog in Syrië: doordat duizenden jongeren uit landen als Frankrijk, België en ook Nederland naar dat land zijn gegaan om daar deel te nemen aan de strijd tegen het regime van Assad, is deze oorlog ook ineens hier geland.

V. Bronnen van burgerschap

Na deze uitweiding over de conflicten als een vorm van integratie moeten we tenslotte de werkelijke verrijking van de migratie aan de orde stellen: het dwingt een samenleving tot zelfonderzoek. Wanneer men van migranten inburgering vraagt dan komt altijd het moment waarop antwoord wordt verlangd op de vraag: ‘Integratie goed, maar waarin?’ De verlegenheid om antwoorden te geven is al te zichtbaar, maar in het onderwijs is een gevoel van oriëntatie dat ruimte geeft aan iedereen wezenlijk. De komst van migranten en hun kinderen, heeft het vraagstuk van burgerschap en gelijke behandeling opnieuw onder de aandacht gebracht. Want een samenleving die van nieuwkomers verwacht dat ze zich inburgeren ontkomt niet aan de vraag om te verduidelijken wat onder dat burgerschap wordt verstaan. Daarbij gaat het over de mate waarin mensen zich verantwoordelijk voelen voor hun wijdere omgeving, dat wil zeggen buiten het directe gezinsverband leren rekening te houden met anderen en zich inzetten voor anderen. Een uitgangspunt bij het denken over de integratie van migranten is dat de ingezetenen aan nieuwkomers alleen mogen vragen wat ze zelf bereid zijn op te brengen. Wie anderen aanspoort om zichzelf te gaan zien als burger, moet toch op zijn minst zelf een idee hebben over wat het is om burger te zijn, en dat idee als het even kan ook in praktijk brengen. Dat verklaart de onzekerheid die het integratiedebat kenmerkt: de vraagstellers, dat wil zeggen de ingezetenen, worden vroeg of laat zelf geconfronteerd met de vraag die ze stellen aan nieuwkomers.

Hier gaan we in op vier belangrijke dimensies van burgerschap die door het gesprek over de integratie van migranten een nieuwe impuls hebben gekregen. Allereerst gaat het om de vraag welke vaardigheden nodig zijn voor burgerschap, het spreken van de taal voorop; dan vragen we ons af welke kennis is nodig om een kritisch burger te kunnen zijn; vervolgens kijken we naar participatie, vooral naar arbeidsparticipatie, als onderdeel van burgerschap en tenslotte gaat het om normen: wat is gelijke behandeling?
Het is duidelijk dat beheersing van de landstaal voor mensen van wezenlijk belang is om zich als burger kenbaar te maken in een samenleving. Want hoe kun je je anders verstaanbaar maken voor je medeburgers, hoe kun je anders invloed hebben op je eigen omgeving en daarbuiten. Lang werd tegen migranten gezegd, het leren van de taal is niet zo belangrijk, want je kunt allerlei werk doen zonder de taal van het land goed te beheersen. Later, toen bleek dat de gastarbeiders niet teruggingen maar zouden blijven, werd langzaam duidelijk hoe belangrijk het vroegtijdig leren van de taal is. Ook voor het opvoeden van kinderen: want hoe kun je communiceren met kinderen en ze helpen met hun schoolwerk als je de taal niet machtig bent? Juist omdat de taal zo wezenlijk is hebben we het in de afgelopen jaren ook veel gehad over taalachterstand in migrantengezinnen, of wat tegenwoordig ‘laaggeletterdheid’ wordt genoemd. Het was een kwestie van tijd voordat de wedervraag opdook: hoe staat het eigenlijk met het vermogen om te kunnen lezen en schrijven van de autochtonen in Nederland? En al snel bleek dat ook onder hen nog steeds honderdduizenden daarmee worstelen. Die ‘ontdekking’ is de aanleiding geweest voor verschillende initiatieven ter bevordering van de taalvaardigheid.

Naast vaardigheden, zoals taalbeheersing, gaat het ook om kennis. Wat moet je weten om een burger te kunnen zijn? Wie denkt dat migranten iets moeten weten over de grondwet ontkomt niet aan een antwoord op de wedervraag: ‘maar wat weten jullie zelf eigenlijk van die grondwet?’. En zo is het in veel Europese landen gegaan: uit het gesprek over integratie van nieuwkomers ontstond een veel bredere zoektocht naar een antwoord op de vraag wat moet je weten om als burger uit de voeten te kunnen.
Dat geldt niet alleen voor kennis van de rechtsstaat, maar ook bijvoorbeeld voor kennis over het verleden. Als we niet begrijpen waar we vandaan komen kunnen we moeilijk richting geven aan de toekomst. Wie bijvoorbeeld niet weet hoe de godsdienstvrijheid in Nederland tot stand is gekomen begrijpt niet de waarde ervan, maar ook niet dat zulke verworvenheden allerminst vanzelfsprekend zijn. Maar hoe staat het eigenlijk met het historisch besef van de gemiddelde burger? En zo is een andere zwakte zichtbaar geworden in tal van Europese landen. Inmiddels wordt naar aanleiding van het integratievraagstuk in tal van landen nagedacht over het curriculum dat op scholen wordt onderwezen. Het onderwijs wil immers, naast het overdragen van kennis en vaardigheden met het oog op een latere beroepspraktijk, ook burgerschap bevorderen. In die zin worden alle scholen ook steeds meer ‘burgerscholen’. Die kant van het onderwijs heeft de aflopen jaren alle aandacht gekregen.

Het werk dat mensen verrichten is de belangrijkste vorm van maatschappelijke integratie. Wat betreft de positie van migranten op de arbeidsmarkt is het duidelijk dat de Europese verzorgingsstaten het niet goed doen: de lage arbeidsdeelname van migranten dwingt tot een heroverweging van het socialezekerheidsstelsel. Het zegt namelijk veel dat het meest risicobereide deel van de bevolking – immigranten die de stap hebben gezet om alles achter zich te laten en een nieuw leven in een vreemd land op te bouwen – tot het meest afhankelijke deel van de bevolking is geworden als het gaat om het beroep op sociale zekerheid. Maar die heroverweging van de verzorgingsstaat raakt niet alleen de positie van migranten. Dat is ook wat de WRR vaststelt: ‘Het overbruggen van verschillen langs etnische lijnen is ongetwijfeld de grootste opgave.’ De solidariteit tussen oude en nieuwe Nederlanders spreekt niet vanzelf. De adviesraad onderscheidt vier functies van de verzorgingsstaat: verzekeren, verzorgen, verheffen en verbinden, en ze concludeert: ‘Het is tijd voor een verschuiving van aandacht voor de functies verzekeren en verzorgen naar de functies verheffen en verbinden.’ Een werkzaam bestaan bevordert op een vanzelfsprekende manier de maatschappelijke acceptatie. Zeker voor migranten geldt dat een zichtbare bijdrage aan de economische voorspoed van de samenleving enorm helpt om hun aanwezigheid te rechtvaardigen. Valt dat weg, dan liggen niet alleen etnische conflicten op de loer, maar is tegelijk de mogelijkheid van maatschappelijke stijging voor de migranten en hun kinderen geblokkeerd.

De meeste onzekerheid wat betreft het burgerschap bestaat over de meer normatieve kanten ervan. Dat kan geen verbazing wekken want over normatieve vragen lopen de meningen nu eenmaal zeer uiteen. Waartoe mogen burgers worden verplicht, wat mag van burgers worden gevraagd, wat mag van burgers worden verwacht? Hoe denken we over de rechten en verantwoordelijkheden die horen bij burgerschap en vooral wat betekent de norm van gelijke behandeling, die in artikel 1 van de grondwet is verankerd?

Er zijn twee manieren om naar dat idee van gelijke behandeling te kijken. In het ene geval gaat het om een juridische uitleg: binnen de grenzen van de wet staat het iedereen vrij om zijn of haar opvattingen of levensstijl te koesteren. Mensen moeten de mogelijkheid hebben om hun privéleven naar eigen goeddunken vorm te geven, ook als ze hierin afwijken van wat een meerderheid voor wenselijk houdt, zolang de vrijheid van anderen maar niet wordt beperkt. Dus hebben burgers de vrijheid om bijvoorbeeld strikt conservatieve opvattingen aan te hangen die aan de vrouw een ondergeschikte positie toekennen of die homoseksualiteit als een perverse afwijking veroordelen.

In het andere geval gaat het om een normatieve uitleg van de gelijke behandeling: in de publieke ruimte moet een idee over gelijkwaardigheid worden nageleefd dat verder gaat dan het strikte handhaven van de wetten. Het uitgangspunt is: je moet handelen op een manier waarvan je zou willen dat iedereen zo zou handelen. Wie niet neerbuigend wil worden behandeld vanwege een overtuiging of geaardheid, doet er goed aan anderen niet om vergelijkbare redenen neerbuigend te behandelen. Wie van anderen vraagt om eigen gewoontes en gebruiken kritisch te overdenken, moet ook zelf daartoe bereid zijn. Dat is omschreven als een principe van wederkerigheid, maar dat kan alleen in vrijheid worden aanvaard. De rechtsfilosofe Dorien Pessers schrijft dat het gaat over situaties waarin er ‘meer wordt gedaan dan waartoe men juridisch verplicht is en er meer wordt verwacht dan waartoe men juridisch gerechtigd is’. Niemand kan immers tot zo’n vorm van respect worden verplicht in een open samenleving, je mag er immers discriminatoire opvattingen op na houden. In deze optiek is het te verdedigen dat overheden bijvoorbeeld proberen om meisjes ertoe te bewegen na het einde van de schoolplicht hun opleiding te vervolgen – denk aan de campagne ‘Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid’ – en een zelfstandige invulling te geven aan hun leven, ook als dat niet overeenkomt met een traditionele uitleg van hun rol in sommige gezinnen, waar het idee is dat meisjes zo snel mogelijk moeten trouwen en hun toekomst in huis ligt. Ook moeten overheden in deze visie proberen begrip te kweken voor homoseksualiteit als keuze in de liefde, ook al zal dat menig traditioneel gelovige tegen de borst stuiten. Hier gaat het om een emancipatie, die nooit een verplichting mag zijn, maar wel kan worden uitgedragen.