Niet langs maar met elkaar
Delft is een stad vol goede bedoelingen als het om verbinding gaat. Van burgemeester en gemeente, het platform Delftse Bruggen, Top Delft, de Raad van Kerken tot de bewoners van Delft: vrijwel iedereen hecht aan sociale verbinding en wil zich daar ook in meer of mindere mate voor inzetten. Liever dan langs elkaar willen Delftenaren met elkaar leven.
Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Alleen al omdat er van alles is wat de binding met elkaar en de stad tegenwerkt. Individualisering, digitalisering, concentratie van bepaalde bevolkings- of leeftijdsgroepen in bepaalde wijken of grote verschillen tussen arme en rijke Delftenaren kunnen de sociale verbinding flink in de weg staan.
Toch is dat geen reden voor pessimisme. Eerder het omgekeerde: het is duidelijk dat er grote behoefte is aan meer verbinding in de stad, zowel in Delft als elders, dat er tal van factoren zijn die dat belemmeren en dat er daarom voortdurende inspanningen nodig zijn om die verbinding te bereiken.
Willen die inspanningen effectief zijn, dan zullen ze gericht moeten zijn op het verbeteren van de condities die de verbinding tussen de diverse burgers onderling en de verbinding met de stad mogelijk en makkelijk maken.
In deze lezing zal ik een politiek van verbinding voorstellen, waarin het investeren in de condities die sociale verbinding in en met de stad mogelijk en makkelijk maken vooropstaat. Welke omstandigheden, welke wettelijke en sociale voorwaarden of condities, welke infrastructuur, welk denken en spreken zijn nodig om de sociale binding werkelijkheid te maken?
Maar eerst, wat bindt mij aan Delft? Hoe staat het in Delft met de verbondenheid tussen burgers en met de stad als geheel? (I) Wat zijn de nadelen en risico’s van een verlies sociale verbinding? (II) Daarna volgt het voorstel voor een politiek van verbinding (III)
I. Delft
Mijn binding met Delft loopt via mijn moeder. Zij volgde vanaf 1948 de opleiding tot verpleegster in het Oude en nieuwe Gasthuis aan de Koornmarkt. De vier jaar dat ze intern in Delft woonde waren de mooiste tijd van haar leven, zou ze later vaak zeggen. Omdat ze in 1952 trouwde, was ze gedwongen haar werk op te geven. Nederland was ook toen een rechtsstaat, maar wel een met wetten die getrouwde vrouwen geen kans op de arbeidsmarkt bood: zij behoorden thuis voor de kinderen te zorgen. Was de wet vrouwvriendelijker geweest, dan had het zomaar kunnen zijn dat ik niet in Amsterdam maar in Delft was geboren.
Mijn moeder lijkt op de studenten die nu voor studie naar Delft komen, hier enkele jaren wonen en daarna weer vertrekken. Ook zij kijken ernaar uit om hier de mooiste tijd van hun leven te ervaren, voordat ze aan het serieuze, echte leven beginnen.
Hun aantal is de laatste jaren flink gegroeid, waardoor ze nu zo’n 15% van de bevolking van Delft uitmaken.
Overal- en ergensmensen
Een substantieel deel van de bevolking bestaat daarmee uit passanten, het zijn ‘overalmensen’ – anywheres –, zoals de Britse politiek theoreticus David Goodhart hen in zijn boek The Road to Somewhere noemt.
Overalmensen zijn mensen die het goed doen op school, die naar Delft komen om te studeren of te werken en die na enkele jaren omwille van hun carrière verhuizen naar een andere stad of het buitenland. Overalmensen hebben een draagbare identiteit. Met hun CV in hun rugzakje voelen ze zich overal thuis en zijn ze ook vrijwel overal welkom.
Dat geldt niet voor de ‘ergensmensen’, de somewheres. Hun identiteit is geworteld in de buurt of stad waar ze zijn opgegroeid. Daar voelen ze zich thuis, mits hun buurt niet wordt overgenomen door studenten of andere nieuwkomers.
Een volle stad
Het beleid van Delft en andere studentensteden is tot nu toe erop gericht geweest om de overalmensen ruim baan te geven. Alleen al studenten en expats (internationale kenniswerkers) maken zo’n 20% van de bevolking van Delft uit. Voordeel daarvan is dat het kennisniveau van de stad stijgt, wat gunstig is voor de werkgelegenheid en de economie. Die open houding naar overalmensen staat ook voor een open houding naar de wereld: globalisering en kosmopolitisme worden toegejuicht en daarmee de komst van toeristen en internationale studenten. Ook vluchtelingen en migranten zijn, hoewel niet ongelimiteerd, welkom.
Maar het heeft ook nadelen: de stad Delft is door die voorkeur voor overalmensen steeds voller geworden.3Mogelijkheden om de stad uit te breiden zijn er niet. Dat geeft druk op de woningmarkt, want waar moeten al die studenten, toeristen, migranten, internationale studenten en andere nieuwkomers wonen en overnachten?
Schaarste op de woningmarkt
Een volle stad en schaarste op de woningmarkt zijn niet uniek voor Delft. In vrijwel alle steden met een aantrekkelijk centrum – historisch, artistiek of qua werkgelegenheid – is het drukker dan voorheen. De schaarste aan huisvesting die dit geeft, heeft woningen tot beleggingsobject gemaakt, zeker nu de rente laag is. Dat drijft zowel de huren als de huizenprijzen op.
Voor de rijken is dat geen probleem, ze kunnen zich dat veroorloven. Maar voor lagere en middeninkomens betekent de stijging van de huur- en huizenprijs, zeker als die gepaard gaat met een tekort aan betaalbare huur- en koopwoningen, dat ze zich gedwongen zien te vertrekken naar de minder populaire buitenwijken die na de oorlog of in de jaren zestig en zeventig zijn gebouwd. Of naar buiten de stad, zoals gezinnen met jonge kinderen doen. Ongewild worden daarmee ook ergensmensen tot de beweging naar elders gedwongen.
Die beweging van de lagere en middeninkomens naar minder populaire wijken heeft in veel steden gevolgen voor de samenstelling van de stedelijke bevolking: in buurten in en om het centrum hebben bewoners gemiddeld een hoger inkomen, meer vermogen, meer opleiding en minder vaak een migratieachtergrond dan in buurten in de buitenwijken.
In Delft is dat beeld gedifferentieerder, omdat ook veel studenten een laag inkomen hebben.4 Zoals in veel studentensteden is de inkomensongelijkheid in Delft groter dan gemiddeld in Nederland.
Het onderscheid tussen overalmensen en ergensmensen is daarom adequater om de tweedeling in Delft te beschrijven dan die tussen lage en hoge inkomens. Studenten horen, ook al hebben ze nu nog een laag inkomen, eerder bij de overalmensen, terwijl de andere burgers met een laag inkomen vaker bij de ergensmensen horen.
Tweedelingen
De tweedeling tussen overalmensen en ergensmensen wordt in veel steden gemarkeerd door een fysieke grens als een rivier, een brede weg of een park. Van de mensen die ik vooraf heb gesproken en die meteen na de lezing worden geïnterviewd, hoorde ik dat de spoorzone in Delft zo’n fysieke grens is, waarbij je als je vanuit de binnenstad naar het zuiden loopt, van de ene in de andere wereld terechtkomt.
Er is nog iets specifiek voor Delft. De beweging op de woningmarkt heeft hier een tweede tweedeling teweeggebracht: door de trek naar buiten de stad van de groep 30- tot 60-jarigen is er een oververtegenwoordiging van enerzijds jongeren en anderzijds ouderen. De stad ‘vergroent en vergrijst’. Je zou ook kunnen zeggen: jonge overalmensen en oude ergensmensen zitten elkaar meer en meer in de weg, omdat de leeftijdsgroep tussen hen in aan het verdwijnen is.
Verstedelijking
Wat in Delft maar ook in andere Nederlandse steden gebeurt, is niet los te zien van het wereldwijde proces van verstedelijking. Nu al woont meer dan de helft van de wereldbevolking in de stad. In 2050 is dat naar schatting twee derde.
Als we de inrichting van die steden overlaten aan het krachtenspel van de vrije markt, dan zullen veel van die steeds vollere steden er straks uitzien als een verzameling cirkels of rechthoeken die in het centrum rijk en kosmopolitisch zijn en arm en immobiel naarmate je verder naar buiten gaat. Sociale stijging zal in die steden, die ook nu al bestaan, gelijkstaan aan beweging naar het midden. Andersom zal dat veel minder of niet het geval zijn.
Probleem
Zo’n sociale tweedeling tussen overalmensen en ergensmensen kan lange tijd weinig problematisch zijn, zelfs als de twee werelden geen enkel contact met elkaar hebben. Dat gebeurt pas als de tweedeling zo groot wordt dat er achterstandsbuurten ontstaan waar de problemen zich ophopen.
Veel van die problemen worden mede-veroorzaakt door de openheid die de overalmensen bepleiten: zo betekent meer studenten minder laagbetaald werk voor laagopgeleiden, omdat studenten hun banen overnemen. En meer openheid voor arbeidsmigranten betekent een hoger aantal bewoners met een migratieachtergrond in de buitenwijken, omdat de nieuwkomers de huizenprijzen in het centrum niet kunnen betalen. Sociale binding met deze nieuwkomers, die vaak een andere culturele en religieuze achtergrond hebben, vergt inspanningen die de ergensmens niet kan opbrengen, omdat ze alle tijd en energie nodig hebben om zich staande te houden.
Atomisering
Daar komt nog iets bij: door de toenemende digitalisering wordt het steeds makkelijker om de hele dag binnenshuis te blijven. Onderwijs, werk, muziek, films, dating, alles kan van huis uit. Zelfs voor de boodschappen hoeven we de deur niet meer uit. Steeds meer mensen zijn daardoor vaak en veel alleen thuis zijn, hoe druk bevolkt de stad ook is.
Anders gezegd, de samenleving atomiseert: ieder atoom heeft achter de laptop genoeg aan zichzelf. Contact met buren of andere stadsgenoten wordt minder vanzelfsprekend als alles vanuit het eigen huis kan worden gedaan. Zelfs als we ons in de publieke ruimte begeven trekken we ons terug in de wereld van de smartphone of joggen we met oortjes in, zodat we niet te benaderen zijn voor de levensechte mensen om ons heen. De Covid-19 epidemie heeft die digitalisering van het alledaagse leven verder versterkt.
II. Nadelen en risico’s van een verlies aan sociale binding
Is het erg als stedelingen langs elkaar leven? Of als de ene buurt langs de andere buurt leeft? Mensen kiezen vaak voor de stad omdat ze daar anders dan in een dorp anoniem kunnen zijn. Het heeft voordelen om langs elkaar heen te leven, elkaar met rust te laten zodat ieder in vrijheid kan doen wat zij of hij wil. Maar tegenover de vrijheid om met rust te worden gelaten staan ook risico’s en nadelen.
A. Een eerste risico is de al genoemde concentratie van problemen.
In een geatomiseerde samenleving kunnen problemen lang onzichtbaar blijven, zelfs als de buren met precies dezelfde problemen kampen. Werkloosheid, schulden, druggebruik, eenzaamheid of stress kunnen zich achter de voordeur afspelen zonder dat iemand anders het merkt.
In een schijnbaar meritocratische samenleving als de Nederlandse, waar niet afkomst maar prestatie doorslaggevend is voor iemands maatschappelijke positie, wordt ieder zelf verantwoordelijk gesteld voor die problemen, ook al worden deze voor een belangrijk deel veroorzaakt door een complex van maatschappelijke factoren als werkloosheid, armoede, woningnood of stressvol laagbetaald werk.
Eigen schuld
Een exemplarisch voorbeeld van die ‘Eigen schuld’-benadering is te zien in de film Sorry We Missed You van Ken Loach. Hoe hard de pakjesbezorger Ricky ook werkt, hij ziet zijn schulden alleen maar toenemen. Door de stress van zijn werk en de schulden belandt ook zijn gezin in een neerwaartse spiraal.
Mensen die geïsoleerd zijn of steeds te horen krijgen dat het hun eigen schuld is dat ze in de problemen zijn gekomen, slagen er vaak niet in om zich te organiseren. Ze hebben geen tijd of geld om lid te worden van een vakbond, politieke partij of belangenorganisatie, ze kennen de wegen naar die organisaties niet of herkennen zich niet in hun doelstellingen.
Bruggenbouwers
Daar komt bij dat er steeds minder slimme sleutelfiguren zijn die tot de achtergestelde groepen behoren en deze naar buiten kunnen vertegenwoordigen, omdat slimme leerlingen uit die groepen dankzij de gelijke kansen die het Nederlandse onderwijs wil bieden, nu wel kunnen opklimmen maar daarmee vaak de eigen groep ontstijgen.
Wanneer er ook anderszins geen figuren zijn die bruggen slaan tussen de wijken waar het minder gaat en die waar alles op orde is, kan het lang duren voor de problemen waar mensen of buurten voor staan op de politieke agenda komen.
Vaak gebeurt dat pas wanneer de problemen binnen een buurt of wijk explosief worden, wanneer botsingen tussen groepen optreden, er rellen uitbreken of als de overlast of onveiligheid overslaat naar andere buurten.
Investeren in sociale cohesie
Zo’n explosieve situatie is op dit moment in Delft, maar ook breder in Nederland, niet aan de orde. Mede omdat de lokale politiek sinds het begin van de eenentwintigste eeuw sociale binding of cohesie een belangrijk speerpunt in de lokale politiek is. Het boek Bowling Alone, waarin de Amerikaanse politicoloog Robert Putnam aantoonde dat verlies aan sociale bindingen de veiligheid, gezondheid en het geluk in de samenleving negatief beïnvloeden, speelde daar een belangrijke rol in. Toch is het goed om doorgaand te investeren in de sociale binding en het voorkomen van sociale tweedelingen, zeker nu de Covid-19 epidemie de polarisatie in de samenleving heeft doen toenemen.
B. Een tweede risico van het uiteenvallen van sociale verbanden en het geatomiseerd raken van de samenleving is dat dit een voedingsbodem creëert voor autoritaire en populistische partijen en bewegingen.
De Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt gebruikt in haar studie van het Duitse nazisme en Russische stalinisme van de jaren dertig van de vorige eeuw twee kernbegrippen, ‘wereldloosheid’ en ‘verlatenheid’, om uit te leggen hoe atomisering van de samenleving mensen gevoelig maakte voor toen totalitaire partijen en bewegingen.
Wereldloosheid
Met ‘wereldloosheid’ bedoelt ze dat je niet thuis bent in de wereld. Vaste structuren die je identiteit bepalen, zijn verdwenen. Je ervaart de wereld niet langer als een gedeelde ruimte waarin je met anderen samenleeft en waarin je juist ook van elkaar kunt verschillen.
Het gevoel van wereldloosheid of thuisloosheid komt op als de structuren die mensen bij elkaar houden, kapot worden gemaakt. Dat gebeurt bijvoorbeeld als een buurt wordt gesloopt: mensen raken ontworteld omdat de wereld waarin ze leefden, wordt vernietigd. Datzelfde gebeurt als woningen niet langer betaalbaar zijn en mensen naar elders moeten vertrekken. Of als ouderen het contact met hun kinderen, buren en vrienden verliezen omdat deze verhuizen of overlijden.
Verlatenheid
In onze tijd kunnen digitalisering en individualisering tot wereldloosheid leiden: we delen de wereld van digitale netwerken maar staan los van de fysieke wereld die ons omringt. Ieder logt in zijn eentje in en uit. Wie in die netwerken mist jou als je offline bent? Het enige wat we online delen, stelt de Amerikaanse psycholoog en internetkenner Sherry Turkle in haar boek Alone together, is dat ieder alleen ‘samen’ is. Die diagnose komt dicht bij de ‘verlatenheid’ van Arendt: je bent afgesneden van de wereld, van de medemensen en uiteindelijk ook van jezelf.
Zowel de wereldloosheid als de verlatenheid roepen een gevoel van overtolligheid op: het is alsof de wereld en je medemensen je liever kwijt dan rijk zijn. Alsof je sociaal en economisch overbodig bent, en niets of niemand je werkelijk nodig heeft.
Wereldloosheid en verlatenheid, zo laat Arendt zien, maken mensen rijp voor autoritaire partijen en bewegingen. Deze weten de vele geatomiseerde individuen aan zich te binden door zich af te zetten tegen het bestaande politieke systeem, door hen voor te spiegelen dat ze alles anders zullen doen, en vooral beter, en door hen het vertrouwen te geven dat zij weer ergens bij horen, bij een nieuwe beweging, en dat zij niet langer overbodig zijn.
C. Een derde risico van een verlies aan sociale binding is dat de positieve veiligheid afneemt:
Veiligheid kan negatief worden opgevat als de afwezigheid van gevaar, maar ook positief als het zich veilig en vertrouwd voelen omdat je bij een gemeenschap, een buurt of de stad hoort. Een afname van de sociale cohesie is vrijwel altijd ongunstig voor de positieve veiligheid. Mensen voelen zich onveilig in hun buurt of stad, of leiden onder irrationele angsten omdat ze hun buurt- of stadgenoten niet meer kennen.
Die afname van positieve veiligheid kan ook optreden als bepaalde bevolkingsgroepen geen contact hebben met andere groepen. Wanneer jonge studenten bijvoorbeeld geen contact hebben met de ouderen in de stad of met leeftijdsgenoten die minder opleiding en minder kansen op de arbeidsmarkt hebben, kunnen er processen van in- en uitsluiting ontstaan die tot conflicten tussen groepen kunnen leiden.
Direct contact
Begin jaren vijftig stelde de Amerikaanse psycholoog Gordon Allport in zijn boek The Nature of Prejudice al dat de kans dat mensen zich in elkaar verplaatsen groter wordt wanneer ze in direct contact met elkaar staan. En andersom: hoe minder het contact, de te meer vooroordelen we over elkaar hebben. Tal van empirische studies hebben sindsdien het gelijk van deze ‘contacttheorie’ bewezen.
Voor nu houd ik het bij deze nadelen, hoewel er vast nog meer zijn te noemen. Duidelijk zal zijn dat er alle reden is om de sociale binding met de stad als geheel en tussen de diverse stadsbewoners te versterken.
III. Een politiek van verbinding
Hoe zijn gezien de huidige situatie in Delft en andere studentensteden de goede bedoelingen om te zetten in daadwerkelijke betrokkenheid op elkaar?
Dat vereist een politiek van verbinding, waarbij ik politiek opvat als een activiteit van niet alleen de gemeente of de burgemeesters, maar evengoed van burgers zelf. Een politiek van verbinding investeert in de condities die sociale verbinding en de verbinding met de stad als geheel mogelijk en makkelijk maken – wat in het Engels to enable en to faciltate heet: sociale verbinding niet alleen mogelijk maken maar ook makkelijk om te doen.
Condities
Bij die condities gaat het ten eerste om de rechtsstaat, om de wetten die burgers bijvoorbeeld beschermen tegen ongelijkheid en discriminatie of die de vrijheid van onderwijs, samenkomst of godsdienst garanderen.
Ten tweede gaat het om de fysieke en maatschappelijke mogelijkheden die burgers hebben om zich met elkaar en de stad te verbinden. Het zijn wat Hannah Arendt ‘de sociale structuren die mensen bij elkaar houden’ noemt.
Ten derde gaat het om de publieke sfeer, de openbare ruimte waar burgers elkaar spreken en samen dingen ondernemen.
Tot slot gaat het om de leefomgeving: draagt deze bij aan de sociale verbinding of versterkt deze de verlatenheid?
Deze vier condities vormen de pijlers van een politiek van verbinding.
1. Rechtsstaat
De voorwaarde van de rechtsstaat mag u abstract in de oren klinken. Toch is het een van de belangrijkste condities voor betrokkenheid en verbinding met elkaar. Rechten zijn er om burgers te beschermen tegen geweld, discriminatie, een te bemoeizuchtige overheid of schending van de privacy. Tegelijkertijd creëren wetten ook de condities die het burgers mogelijk en makkelijk maken om zich via het onderwijs, werk, geloof, sport of andere activiteiten met elkaar te verbinden en te engageren.
Hugo de Groot, wiens standbeeld hier voor de Nieuwe Kerk staat, kan daarvoor een inspiratiebron zijn. Als een van grootste juristen ooit, was hij een vooraanstaand pleitbezorger van tolerantie voor andersdenkenden. Wetten en regelgeving zijn daarin van groot belang, vond hij, vooral wanneer die voor iedereen gelden en ieders leven verbeteren.
Een politiek van verbinding inventariseert welke wetten en regelgeving bijdragen aan de sociale verbinding. Zo kan regelgeving ter voorkoming van segregatie in het onderwijs ertoe bijdragen dat leerlingen uit verschillende sociaaleconomische milieus elkaar tegenkomen omdat ze in dezelfde klas zitten.
Maar wetten kunnen de sociale binding ook tegenwerken. Zo laat de evaluatie van de in 2016 ingevoerde Wet Doorstroming Huurmarkt zien dat de doorstroming van huurders een negatief effect heeft op de sociale cohesie en daarmee op de leefbaarheid in buurten. Binnen een politiek van verbinding zal dat laatste voor burgers, gemeenten en de wetgevers reden zijn om een wet aan te passen of desnoods in te trekken.
Daarbij kan het geen kwaad om het belang van burgerschapsonderwijs continu onder de aandacht te brengen, zowel in het onderwijs als in de politiek, zodat burgers en politiek doordrongen blijven van het belang van de rechtsstaat, juist ook voor de verbinding in de stad. De nieuwe wet voor burgerschapsonderwijs op basisscholen en middelbare scholen, die dit jaar inging, stemt wat dat betreft optimistisch.
2. De materiële wereld
De tweede conditie richt zich op de fysieke en maatschappelijke structuren die mensen bij elkaar houden. Daarbij gaat het om de zorg voor wat Arendt ‘de wereld van dingen’ noemt, het zijn alle gebouwen, meubels of straten die er tussen mensen zijn en die ze gemeenschappelijk hebben.
Een tafel tussen ons in kan ertoe uitnodigen om eromheen te gaan zitten en samen te eten of te vergaderen. Een volleybalnet in een park kan ertoe uitnodigen om met elkaar te spelen. Dat je je daar als onbekende zomaar bij kunt aansluiten, ervoer mijn Turkse vriend A. die sinds enkele jaren in Nederland woont. Het meedoen aan een spelletje volleybal in een park bezorgde hem een vriendenclub waarmee hij wekelijks bijeenkomt en speelt.
Zorg voor de wereld
In de voetsporen van Arendt laten hedendaagse denkers als Joan Tronto en Donna Haraway zien dat zorg voor die materiële wereld tussen ons in een belangrijke voorwaarde is voor verbondenheid tussen mensen. En ook voor een verwantschap tussen mensen en planten, dieren en dingen.
In hun spreken over zorg voor de wereld nodigen Tronto en Haraway burgers, politici, planologen, ecologen en architecten uit om te onderzoeken wat er in de stad of in de directe leefomgeving toe bijdraagt dat mensen verbindingen aangaan met de wereld tussen hen in.
Zou u bijvoorbeeld iets in de spoorzone kunnen bedenken dat het voor jonge en oude Delftenaren makkelijk maakt om samen op te trekken?
Zouden er plaatsen in de zone zijn in te richten waar overal-jongeren en ergens-jongeren elkaar in een gedeelde voorliefde voor sport, spel, muziek of voor honden en andere dieren zonder enige moeite kunnen ontmoeten en samen iets kunnen doen?
Utopisch?
Is dat niet te utopisch gedacht? Dat zou het inderdaad zijn als buurten vanuit grote idealen of sociale maakbaarheidsgedachten worden gebouwd en ingericht, zoals dat in navolging van de Zwitsers-Franse architect Le Corbusier tot in de jaren negentig in Nederland gebeurde.
Maar dat hoeft het niet te zijn als er wordt gekozen voor een dynamische, experimentele en complexe benadering, waarin planologen, beleidsmakers, architecten of burgers zelf in samenspraak met burgers uit alle lagen van de bevolking onderzoeken hoe de omgeving of bepaalde praktijken daarbinnen zo kunnen worden vormgegeven dat mensen zich makkelijk met de stad als geheel en de mede-stadsbewoners kunnen verbinden. En dat dan ook uitproberen. Hoe kun je praktijken als fietsen, zitten, met de bus reizen of muziek maken zo vormgeven dat deze bewoners uit alle stadsdelen met elkaar verbinden?
3. Publieke sfeer – de niet-tastbare wereld
De derde conditie richt zich op de publieke sfeer, de niet-tastbare wereld die tussen ons bestaat, waarin we elkaar spreken en samen dingen ondernemen. Welke condities maken het mogelijk en makkelijk om buitenshuis aan elkaar te verschijnen, elkaar te spreken of samen te zwijgen, om debatten met anderen te voeren, te overleggen over de inrichting van de wereld tussen ons of hardop met elkaar na te denken?
Het antwoord daarop is enerzijds dat er buitenshuis publieke ontmoetingsruimtes moeten zijn, zoals bibliotheken, cafés, debatcentra, kerken, moskeeën, synagogen en buurthuizen. Wanneer het om inspraakprocedures gaat, bijvoorbeeld over de plannen die de gemeente ontwikkelt ten aanzien van de energietransitie, zullen burgers ook actief moeten worden benaderd om deel te nemen aan publieke vormen van overleg.
De held van je eigen verhaal
Tegelijkertijd vraagt het goed functioneren van de publieke sfeer dat iedere burger de moed heeft om zich te laten zien en horen in die publieke ruimte. Dat je om met Hannah Arendt te spreken de held van je eigen verhaal durft te zijn en de moed hebt om dat verhaal ten overstaan van anderen – dus in het echte leven en niet online – te vertellen. Of om te laten zien wat jouw standpunt is.
De ene burger zal daarbij taalvaardiger zijn dan de ander. De een kan ook beter vertellen of argumenteren dan de ander. Bij deze conditie van de publieke sfeer hoort daarom ook dat de condities zo zijn ingericht dat iedereen de kans krijgt om te spreken en dat het de anderen makkelijk wordt gemaakt om echt te luisteren.
4. De leefomgeving
Tot slot de leefomgeving zelf. Enerzijds is deze de basis van de sociale verbinding, omdat een prettige leefomgeving mensen een gevoel thuis-zijn geeft. Van ‘wereldijkheid’ in plaats van ‘wereldloosheid’. Anderzijds is de leefomgeving een iets wat burgers en politiek steeds opnieuw moeten vormgeven. Die dubbele functie dwingt om goed na te denken over wat mensen het gevoel geeft thuis te zijn in hun stad en tegelijkertijd hoe zij (wij) betrokken kunnen zijn bij het steeds opnieuw vormgeven ervan.
Transitie
De klimaatverandering dwingt de politiek, de gemeente en burgers tot grote veranderingen in de leefomgeving. We moeten van het gas af, de lucht moet schoner, buurten moeten groener om zo de biodiversiteit te vergroten, fossiele brandstoffen moeten de stad uit. Die vergroening en verschoning van de stad stelt de gemeente en burgers voor een enorme uitdaging, maar het geeft ook mogelijkheden om juist nu de inrichting van de stad als geheel opnieuw te bekijken en met elkaar te overleggen hoe die transitie zo aan te pakken dat de leefomgeving voor iedereen verbetert.
Zo’n transitie heeft als risico dat deze de sociale verbinding tegenwerkt. Dat zal vooral gebeuren als niet van meet af aan tegelijkertijd de ongelijkheid in inkomen, vermogen en kansen wordt aangepakt.
Samenhang van de condities
Door bij de inrichting van de leefomgeving steeds zorg te dragen voor de andere drie condities – de rechtsstaat, de fysieke en maatschappelijke structuren die mensen bij elkaar houden en een goed functionerende publieke sfeer – moet het mogelijk en makkelijk zijn om ook hierbij de verbinding met de hele stad en haar bewoners centraal te stellen.
Zullen burgers daar niet doodmoe van worden? Het risico dat mensen tot passiviteit vervallen is er altijd. Maar dat kan niet verhullen dat mensen in de grond van de zaak toch in de stad wonen omdat ze de nabijheid van anderen waarderen.
Een stevige stad
En laten we wel wezen, ook een politiek van verbinding is niet zaligmakend. Geen enkele politiek kan alle problemen oplossen. Die pretentie moeten we ook niet willen hebben. Politiek hoort open en flexibel te zijn, al was het maar omdat de wereld steeds verandert.
Zelfs in een stevig verbonden stad kunnen groepen toch weer tegenover elkaar komen te staan en kan de polarisatie zo opvlammen dat het lijkt of er niets is bereikt.
Maar juist een stevig gehechte stad kan dat soort strubbelingen aan en is veerkrachtig genoeg om bij tegenwind overeind te blijven.
Dankuwel