Search
Close this search box.

Ik – Jij – Wij | Jurjen Fennema

Zoektocht naar gezamenlijkheid
1e Hugo de Grootlezing
23 juni 2012
Nieuwe Kerk te Delft
Door: ds. J.G. Fennema
Predikant Vierhovenkerk te Delft

Jurjen G. Fennema (1958) studeerde theologie aan de Vrije Universiteit (afstudeerscriptie “God: Persona Non Grata”, kritiek op het theïstisch godsbegrip) én filosofie aan de Universiteit van Amsterdam (afstudeerscriptie over collectieve identiteit).

Hij publiceerde in de bundel “I, We And Body”: ‘Debate on Identity among African Philosophers’. Verder was hij werkzaam als docent Levensbeschouwelijke- en maatschappelijke Vorming aan een MEAO in Alkmaar. Ook maakte hij deel uit van de Raad van Bestuur van Woonstichting Lieven de Key in Amsterdam.  Als predikant was hij verbonden aan de Gereformeerde Kerk van Edam-Volendam-Zeevang en daarna aan de Protestantse Gemeente van Delft. Ook gaf hij leiding aan de door hem opgerichte Delftse Spinozakring. Hij is getrouwd met Anneke Roozen en samen hebben ze drie kinderen.

 

Forumdiscussie

Klik hier voor de samenvatting van de forumdiscussie onder leiding van ds. J.G. Fennema

Lezing

In 1886 is het beeld van Hugo de Groot hier in Delft geplaatst op de Markt. Als eerbetoon aan een Delftenaar die als jurist wereldwijd zijn sporen heeft nagelaten op zee en land. Toch vraag ik me af wat nu precies de motieven zijn geweest om uitgerekend van Hugo de Groot een bronzen afgietsel te maken. Natuurlijk, hij was Delftenaar. En hij was wereldberoemd. Maar was het gemeentebestuur ook op de hoogte van de ideeën van deze hooggeleerde man?

Laten we eens kijken naar dit beeld van de beeldhouwer Frans Stracké. We zien een man ontspannen leunend op een been. Geconcentreerd maakt hij aantekeningen. Inderdaad, een treffend gekozen pose, want naar verluidt waren zijn laatste woorden: “Door veel te begrijpen heb ik niets af kunnen maken”. Nooit zal hij zijn ganzenpen meer neerleggen; schrijvend vereeuwigd.

Ook de plaats van het standbeeld op de Markt lijkt bewust gekozen en verraadt bekendheid met het gedachtegoed van Hugo  Grotius. Midden op de Markt, met de rug naar de kerk en het gezicht naar het stadhuis. Terecht, het beeld had niet andersom moeten staan. Met de rug naar de kerk? Had de grote denker de kerk
dan de rug toegekeerd?

Geen sprake van. Grotius heeft zelfs een boek geschreven met de titel ‘De veritate religionis Christianæ’, ‘Over de waarheid van de christelijke godsdienst’. En hij heeft nog meer geschreven over kerk en geloof. Alleen al de titels van die boeken geven aan hoe het beeld van Hugo Grotius moet staan: ‘Via ad pacem ecclesiasticam’ (‘De weg naar kerkelijke vrede’) en vooral ‘De imperio summarum potestatum circa sacra’ (‘Over de macht van de hoogste heersers inzake religieuze aangelegenheden’).

Grotius heeft aan den lijve ondervonden wat religieuze onverdraagzaamheid is. Als fervente aanhanger van de denkbeelden van de theoloog Arminius was hij zijn leven niet meer zeker vanaf het moment dat Maurits van Nassau, die later de Prins van Oranje werd, de zijde koos voor Gomarus, de orthodoxe opponent van Arminius. Ik zal u niet vermoeien met de ins and outs van dit theologische conflict tussen remonstranten en contraremonstranten. Alleen dit: was je het in de 17e eeuw theologisch met elkaar oneens, dan was je het automatisch ook politiek met elkaar oneens. Maurits van Nassau en Hugo Grotius, in leven elkaars tegenstanders, in de dood op dezelfde plaats begraven. Hier in deze Nieuwe Kerk van Delft. Ik vraag me wel eens af wie van beiden zich zou omdraaien in zijn graf: Hugo of Maurits. Ik denk Maurits. Het standbeeld op de Markt moet een nagel aan zijn doodskist zijn.

Hugo zal zich niet omdraaien in zijn graf, omdat hij de vrede is toegedaan. Vreedzame mensen zijn niet haatdragend. Nooit zullen zij de dingen op de spits drijven, waardoor ver- schillen ge-schillen worden. Hoe dan ook, Hugo Grotius kon in zijn tijd niet anders dan tot de conclusie komen dat je voor vrede niet bij de kerk moet zijn. Aangezien interne verdeeldheid binnen de kerk meestal leidt tot onenigheid en kerkscheuring.

Als rasdiplomaat wist Grotius dat onderlinge verschillen er altijd zullen zijn. Op vijftienjarige leeftijd maakte hij al deel uit van een diplomatiek gezantschap naar de Franse koning onder leiding van Johan van Oldenbarnevelt. De Franse koning, onder de indruk van deze puber-diplomaat, noemde hem “Le miracle d’Hollande”. Voor Grotius zijn onderlinge verschillen als zodanig niet verkeerd. Het gaat erom hoe je op een vreedzame en respectvolle manier omgaat met uiteenlopende opvattingen en meningen. De overheid, en niet de kerk – die heeft haar kansen verspeeld -,
de overheid is volgens Hugo Grotius bij uitstek de instantie die moet waken over vreedzame coëxistentie, vreedzaam samenleven van mensen die van elkaar verschillen.

Alle inspanningen van deze grote denker, juridisch, politiek, diplomatiek en theologisch, laten zich onder één noemer brengen. Hugo Grotius was een onvermoeibare voorvechter voor vrede. Voor mensen die – in zijn optiek – van nature vrij zijn is vrede de beste samenlevingsvorm. Godsdienstvrede tussen de verschillende gelovigen, nationale vrede tussen de verschillende politieke richtingen, internationale vrede tussen de verschillende landen. Daarvoor is wel een krachtdadige, autoritaire sterke overheid nodig die, desnoods met harde hand, het wederzijdse respect voor elkaar kan afdwingen en opleggen. De overheid als rechter en ordebewaarder, de overheid als manager, de overheid als pragmatische instantie, de overheid als waarborg voor een leven
in vrijheid. Kortom een machtige overheid. Zij is evenwel niet oppermachtig. Haar macht is begrensd. De overheid is geen principiële instantie, zij moet niet optreden als zedenmeester. Dat is een taak voor religieuze instituties als kerk en synagoge, aldus Hugo Grotius.

Een tijdgenoot van hem, de joodse denker Baruch de Spinoza, heeft die opvoedkundige taak van de godsdienst verder uitgewerkt. Het tweeledige gebod om God en de naaste lief te hebben doet de mens beseffen dat de wereld niet om hem alleen draait, waardoor hij zich makkelijker kan voegen in een groter geheel, zoals een hogere overheid. Voor het stukje van zijn individuele vrijheid (lees: autonomie) dat hij afstaat aan de overheid krijgt de mens meer vrijheid terug dan hij ooit in zijn eentje kan bereiken.

Anno 2012 ziet de wereld er heel anders uit. Alhoewel, onze maatschappij mag dan onvergelijkbaar anders zijn dan die van de zeventiende eeuw, wij hebben tegenwoordig ook te maken met grote onderlinge verschillen binnen de samenleving. Tussen allochtonen en autochtonen, tussen hoog- en laagopgeleiden, tussen arm en rijk, tussen mannen en vrouwen, tussen verschillende geloofs- en levensovertuigingen. Zoom je echter in op – bijvoorbeeld – de allochtonen, dan zie je weer grote verschillen tussen Turken, Marokkanen, Somaliërs, Grieken. En focus je nog meer in op – bijvoorbeeld – de Marokkanen, dan zie je verschil tussen Berbers en Arabieren, tussen de eerste, de tweede en de derde generatie. Conclusie: als het gaat om collectieve identiteiten hangt het maar helemaal van af hoever je wilt inzoomen, tot hoever jij je lens wilt scherpstellen. Zoom je in, dan ga je de onderlinge verschillen zien en kom je tot de conclusie dat je niet iedereen over één kam kunt scheren. Zoom je uit, dan kom je het gemeenschappelijke op het spoor: dat wat mensen met elkaar verbindt. Want mensen zijn ook sociale wezens. Behalve onderlinge verschillen hebben mensen ook vele dingen gemeenschappelijk. Het woord ‘sociaal’ is afgeleid van het Latijnse ‘socius’, hetgeen ‘gemeenschappelijk’, ‘verbonden’ betekent.

En daarmee zijn we bij het probleem waarover ik het met u zou willen hebben. Wat hebben de inwoners van Nederland met elkaar gemeen, vergeleken met de inwoners van – ik noem maar wat – België? Wat is onze nationale identiteit? Hebben we die eigenlijk wel? Kunnen we ook samenleven zonder uitgesproken identiteit? Is een collectieve identiteit iets dat als het ware is aangeboren? Iets waarvoor je niets hoeft te doen? Zo niet, hoe kweek je saamhorigheid? En wie moet dat doen?

Laat ik eerst iets over het fenomeen identiteit zeggen. Identiteit is een bewijs dat je bestaat. Je kunt bij de gemeente een zogenaamd ‘attestatio de vita’ aanvragen, zeg maar een bewijs dat je leeft (voor zover je daar zelf nog niet was achter gekomen). Behalve een bewijs is identiteit ook een bestaansrecht; je mag er zijn en jij hoort erbij. Maar waarbij? Je bent formeel en wettelijk inwoner van het Koninkrijk der Nederlanden. Maar wat is dat Koninkrijk meer dan een geografische en administratieve eenheid? Met die vraag betreden we het gladde ijs van de culturele identiteit. Dat is een verzameling van verhalen over oorsprong en doel en zin. Die verhalen vertellen hoe wij zijn geworden tot wat we nu zijn. Ze vertellen waar we nu staan en wat er nu zo typerend voor ons is. Tenslotte vertellen die verhalen hoe wij onze toekomst zien. Collectieve identiteiten: zij zijn traag en ze veranderen langzaam. Maar ze blijven niet voor altijd hetzelfde, hoe graag sommigen dat  ook zouden willen. In elk tijdsgewricht staan we voor de opgave om onszelf opnieuw te definiëren.

Laat ik een voorbeeld uit de kerkelijke praktijk geven van zo’n identiteit-vormend verhaal: de kerkelijke inzegening van een huwelijk. Je gaat met je partner naar het stadhuis om in het huwelijk te treden. Na de ondertekening van de huwelijksakte ben je formeel getrouwd. ‘Gehuwd’, dat is jouw nieuwe identiteit. Iedereen snapt dat daarvoor meer komt kijken dan het ondertekenen van een
briefje. Hoe belangrijk deze akte ook moge zijn als zakelijke verbintenis, het zegt niets over de inhoud van de relatie. Vandaar dat wij als kerken het belangrijk vinden om op de trouwdag te spreken over de liefde. Liefde is geen vanzelfsprekendheid, maar een kostbaar geschenk van God waarop je zuinig moet zijn.

Zoomen wij onze lens weer uit. Ons land bevindt zich momenteel niet alleen in een economische crisis, maar ook in een culturele. De drie zuilen liberaal, socialistisch en christelijk hebben  opgehouden te bestaan. Daarvoor is eigenlijk niets in de plaats komen wat zin en samenhang verschaft aan de inwoners van dit land. De nationale voetbalkoorts of Elfstedenkoorts kunnen niet
verhullen wat Prinses Maxima al constateerde: Nederlanders hebben geen identiteit. Deze opmerking werd haar niet in dank afgenomen. Toch was deze faux pas de spijker op zijn kop. Soms moet er iemand van buiten komen om jou de spiegel voor te houden.

Laten we bij wijze van experiment nu eens drie eigenschappen van onze zogenaamde culturele identiteit kritisch tegen het licht houden:

  • “God, Vaderland en Oranje”.
    1. Hoe zit het met God in Nederland? Hoeveel mensen geloven er nog in
      God? Hoeveel mensen hebben überhaupt nog een uitgesproken
      levensovertuiging?
    2. Vaderland: Wat valt er te zeggen over onze vaderlandsliefde? Wie kent
      er nog het Wilhelmus? Het eerste en het zesde couplet. Wie is er bereid
      om de wapens op te nemen om ons land te verdedigen?
    3. Oranje: Hoe Oranjegezind zijn we nog, nu onze constitutionele
      monarchie meer en meer onder vuur komt te liggen? Hoe prinsgezind
      zullen we zijn wanneer de Prins van Oranje de troon zal bestijgen als
      koning Willem IV?
  • Nederlanders zijn nuchtere mensen die hun verstand gebruiken: “Doe maar gewoon, dan doe je al gek zat”, “Eerst tot 10 tellen en dan doen”. Maar waar komt die huidige drang naar sensatie en spektakel dan vandaan? Waarom verwachten we alles van dat ene moment? Het moment waarop we in beeld zijn, het moment van genot, de flash.
  • Nederlanders zijn tolerant. Hoe komt het dan dat we zulke korte lontjes hebben? Waarom de hufterigheid als geaccepteerde omgangsvorm? Vanwaar de groeiende aanhang van politieke partijen die handig inspelen op de angst van de burger?

 

De Nederlander, wie is dat tegenwoordig? Het is goed om deze vraag met enige regelmaat te stellen. Dat lijkt me vruchtbaarder dan je boos af te wenden van Prinses Maxima zonder haar opmerking in overweging te willen nemen. Want stel je die vraag niet, dan vervuilt en verbrokkelt je identiteit. Dan verdwijnt de herinnering aan het verleden waarmee je jezelf kunt vergelijken. Dan vervagen de hoogstaande doelen waaraan jij je kunt meten. Zonder bezinning verlies je de zin uit het oog. En wanneer de zin is verdwenen verbrokkelt de samenhang en de solidariteit. “Waar is je broeder?”, vraagt God aan Kaïn, nadat deze zijn broer Abel heeft vermoord. Waarop Kaïn – en vele mensen zullen het hem nazeggen – antwoordt: “Dat weet ik niet. Moet ik soms waken over mijn broer?”

Ik denk dat het ontbreken van identiteit er de oorzaak van is dat mensen geen hart meer hebben voor-, zich niet meer verantwoordelijk voelen voor de omgeving waarvan ze deel uitmaken. Zonder beeld van het grote geheel kun je jezelf niet als een deel daarvan begrijpen. Door het ontbreken van een identiteit probeer je de leegte te vullen met nieuwe gadgets. En zoals dat gaat met materiële zaken, je raakt verslaafd aan wat je nog niet hebt. Materiële zaken hebben de meeste waarde wanneer ze nog in de winkel liggen. Het verlangen om iets te hebben is sterker dan de tevredenheid na het verkrijgen wat je zo felbegeerde. Je wilt zijn waar je (nog) niet bent. “Het gras is altijd groener aan de andere kant van de heuvel”. Deze leefstijl van vluchtige identiteiten creëert jachtige mensen die permanent onrustig zijn, voortdurend op zoek naar het nieuwe.

Maar het meest verontrustend, ja zelfs gevaarlijk vind ik dit: een land dat geen ernst maakt met zijn culturele identiteit wordt een land, zonder zelfvertrouwen, een land van bange mensen, een land waar de angst regeert. Heeft een land daarentegen een duidelijke, en dus sterke identiteit, dan zijn de ingezetenen niet bang om zichzelf te verliezen wanneer ze in contact komen met mensen die anders zijn dan zij. Een volk met een sterke identiteit kan tolerantie opbrengen en (geestelijk) ruimte maken voor een ander. Alleen door samenhang kunnen mensen in vrede met elkaar leven.

Het is duidelijk. Een land zonder culturele identiteit is instabiel. De kansen op vreedzaam samenleven zijn gering omdat er geen saamhorigheid is. Omwille van de lieve vrede zullen we dus hard moeten werken aan de opbouw van de nationale identiteit. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Je kunt wel zeggen: “Trots op Nederland”, maar dan moet je wel eerst uitleggen wat er dan
zo Nederlands aan dit land is. Welke waarden staan bij de moderne Nederlander hoog in het vaandel? Waar willen wij met ons land naartoe? Anders dan in de tijd van Hugo de Groot hebben de kerken niet meer het monopolie op de productie van zin en samenhang. Tegenwoordig zijn er vele ‘zin-gevers’ op de markt van welzijn en geluk.

Het lijkt Athene wel. In de tijd van de apostel Paulus. Met op de hoek van iedere straat een altaar voor deze of gene God. En zelfs een altaar voor de Onbekende God. Want stel, je zou er eens een
vergeten. De markt van zingeving is een vrije markt. Er is nauwelijks overheidsbemoeienis Wat betreft identiteit lijkt het devies: laat 1000 bloemen bloeien. Er is immers vrijheid van  meningsuiting. Je mag elkaar voor van alles uitmaken, want schelden doet geen pijn. Je mag krenkende dingen over God zeggen, want een vrije mening weegt zwaarder dan godslastering. Iedere ‘zin-gever’ mag zijn gang gaan zolang hij maar preekt voor eigen parochie. Maar wat als hij de grenzen overschrijdt en zich op het terrein van een ander begeeft? Om zo de eigen groep wat uit te breiden Ja, hooggeleerde heer Grotius, wat dan?

Hoe krijg je die bonte verzameling van aanbieders van zingeving in het gareel? Er bestaat een bonte verscheidenheid aan levensvisies en -overtuigingen. Sommige levensovertuigingen bieden een  beproefd recept omdat ze eeuwenlang goed zijn doordacht tot een gesloten systeem dat een antwoord heeft op alle vragen van het leven. Of je het daarmee eens bent of niet, er is in elk geval een
antwoord voorhanden. Het christendom is een voorbeeld van zo’n systeem. Het biedt een lesprogramma vol verhalen over verzoening en vrede, over recht en gerechtigheid, over geloof, hoop en liefde.

Gesloten systemen hebben echter één groot nadeel: ze claimen het alleenrecht. Bekend is de Latijnse uitspraak “Extra ecclesiam nihil salus est”, “Buiten de kerk is er geen heil mogelijk”. Identiteiten van gesloten systemen werken exclusief, sluiten mensen uit. “Velen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitverkorenen”: de ‘Heilige Rest’. Hoe sterker de identiteit hoe scherper de scheiding tussen binnen en buiten. Hoe hoger de drempel om binnen te komen en er bij te horen.

Hoe kunnen mensen die vinden dat alleen zij de waarheid in pacht hebben met andersdenkenden en andersgelovigen samenwerken aan één gedeelde collectieve identiteit voor Nederland? De orthodoxe rabbijn Jonathan Sacks biedt een uitweg die ik graag met u wil delen. Hij zegt: “Zoals het natuurlijk milieu afhankelijk is van biodiversiteit, zo is menselijk milieu afhankelijk van culturele diversiteit”. Niemand heeft de absolute waarheid in pacht. Omdat wij mensen deel zijn van een groter geheel, kan niemand claimen dat hij het totaaloverzicht heeft. Christelijk gezegd: God is de schepper van hemel en aarde, de levensbron van alle mensen in al hun verscheidenheid en particulariteit. God schiep elke mens naar hetzelfde beeld. Zijn eigen beeld. En wat blijkt: ze zijn allemaal verschillend. Dat moet toch te denken geven. Het is dus ‘God zij met ons’, maar ook ‘God zij met hen’.

Mensen die alleen maar hetzelfde zoeken tot er nog maar een piepklein groepje overblijft, mensen die andersdenkenden en andersgelovigen alleen maar verketteren, dat zijn mensen die op de troon van God in de hemel denken te kunnen gaan zitten.

In de Bijbel vind je hiervan een treffend voorbeeld: de torenbouw van Babel. In hun verlangen om de hemel te bestormen en als God te willen zijn vatten mensen een plan op om een toren te bouwen die reikt tot in de hemel. Het wordt een indrukwekkend bouwwerk. Maar dan gaat het fout. De mensen begrijpen elkaar niet meer, kunnen niet meer met elkaar communiceren. De bouwploeg valt uiteen. En ieder gaat zijns weegs, verstrooid over de aarde. Het einde van de samenwerking wordt het einde van de samenleving.

Hoe het dan wel moet, daarover zegt Jonathan Sacks:: “Je voelt je veilig in je eigen huis, maar je wordt ook ontroerd door de schoonheid van andere plekken, in het besef dat zij het thuis zijn van anderen en niet van jou, maar wèl een deel zijn van de glorie van ons aller wereld”.

Inderdaad, verschillen zijn geen ramp zolang ze geen bedreiging vormen. Verschillen kun je zelfs meer bewust maken van je eigenheid. Wie te maken krijgt met elkaar uitsluitende levensvisies, die doet er verstandig aan niet te focussen op de beginselen, maar op de uitkomsten. Principes liggen vaak mijlenver uit elkaar, einddoelen daarentegen vaak binnen handbereik.

Op zoek naar een verbindende schakel, een gemeenschappelijk einddoel, moet ik denken aan het begrip burgerschap. Hoe verschillend wij ook allemaal zijn, we zijn met z’n allen burgers van het Koninkrijk der Nederlanden. Nu is dat begrip burgerschap nog betrekkelijk oningevuld. Aan de aanbieders van zingeving de schone taak om het burgerschap meer body te geven. Met normen, waarden en idealen. Onder het toeziend oog van de overheid. Zo’n definitie van burgerschap zou – zeg – om de 20 jaar moeten worden herzien. In het basis- en middelbaar onderwijs zou het vak burgerschapskunde in het curriculum moeten worden opgenomen. Met examen. Daarna ben je een gediplomeerd burger.

Heel Nederland op inburgeringscursus. Een interessante gedachte, een grootscheepse onderneming en een geweldig project.