Search
Close this search box.

Hugo Grotius: De Gouden Gedachte

Samenvatting lezingenreeks
31 mei 2019
Prinsenkwartier Delft.

Inleiding
Het Prinsenkwartier organiseert samen met Delfia Batavorum, TOPdelft, platform Delftse Bruggen en de Raad van Kerken Delft een reeks lezingen en debatten over Hugo Grotius. Het lijkt een goed idee meer aandacht te geven aan dit fenomeen. Hij was actief op vele vlakken. Het jaar 2019 is het jaar van de Gouden Eeuw en dat is een mooie gelegenheid voor deze reeks. In het navolgende wordt een korte toelichting gegeven op de opzet en volgt er een samenvatting van de voordrachten.

Opzet programma lezingen Hugo Grotius
Er is geprobeerd een aantal aspecten van het leven van Hugo Grotius naar voren te laten komen.
Het was destijds een roerige tijd. Hij stond midden in een aantal grote conflicten. Daar was het conflict met Spanje over onafhankelijkheid en de strijd tussen katholicisme en protestantisme.
Ook binnen het protestantisme was er strijd, welke tijdens het twaalfjarig bestand (1609-1621) scherp naar voren kwam. Politiek en godsdienst liepen toen sterk door elkaar. Het verloop van deze conflicten had grote gevolgen voor onze houding rond politieke en religieuze kwesties.
Dan was er de strijd op zee en de concurrentieslag tussen de diverse zeevarende naties. Nederland was een klein land tussen sterke grootmachten en kende natuurlijk ook de onderlinge strijd tussen de steden en gewesten. En verder waren er de standsverschillen tussen de diverse groepen.

Naam: Datum: Thema

  • Henk Nellen: 14-mrt: Leven en werken
  • Jan Waszink: 28-mrt: Grotius als politicus
  • Tjaard Barnard: 4-apr: Godsdienststrijd in de republiek
  • Arthur Eyffinger: 25-apr: Grotius als rechtsgeleerde
  • Roel van Oosten: 9-mei: Grotius als inspiratiebron
  • Luc Panhuysen: 16-mei: Tweedelingen in de 17de eeuw

 

Hugo Grotius stamde uit een regentenfamilie en genoot de daarbij horende privileges. Genoeg stof om als rechtsgeleerde over na te denken. Op al deze velden speelde Hugo Grotius een rol en de vraag is of we in een reeks lezingen de figuur tot leven kunnen brengen, iets kunnen zeggen over zijn betekenis en of er onderwerpen zijn die ook nu nog relevant zijn.

Lezing

In de aanloop naar de Hugo de Grootlezing 2019 is er een lezingenreeks gehouden door een aantal Hugo de Groot-kenners: Henk Nellen, Jan Waszink, Tjaard Barnard, Arthur Eyffinger, Roel van Oosten en Luc Panhuysen. Een samenvatting van hun voordrachten vindt u hieronder.

Sprekers
De organisatie is er in geslaagd een aantal zeer interessante sprekers uit te nodigen.
Dat is in de eerste plaats Henk Nellen. Hij is historicus met een lange wetenschappelijke carrière en thans verbonden aan het Huygens Instituut. Henk Nellen is auteur van een zeer interessante biografie over Hugo Grotius: Hugo de Groot, een leven in strijd om de vrede (1583-1642).

Jan Waszink is universitair docent bij de leerstoel Geschiedenis van de wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit. Hij publiceerde uitgebreid over het politieke denken van Justus Lipsius en Hugo Grotius.

De derde spreker is Tjaard Barnard, predikant in Rotterdam. Tjaard studeerde theologie en is gespecialiseerd in de kerkgeschiedenis en het kerkrecht. Hij is de juiste persoon om iets te vertellen over godsdienststrijd tijdens het twaalfjarig bestand, waarin Hugo Grotius een rol speelde.

Arthur Eyffinger is classicus en juridisch historicus. Hij werkte als onderzoeker van de werken van Hugo Grotius aan het Grotius Instituut. Arthur schreef een van de essays in het grote boek Maurits over zijn relatie met Hugo Grotius.

Roel van Oosten is de vijfde spreker en geen historicus, maar een veelzijdig Nederlands componist van modern klassieke muziek. Hij componeerde onder andere muziek geïnspireerd op Mare Liberum van Hugo Grotius. Hij zal vertellen over het ontstaan van de compositie en wordt bijgestaan door Jeroen Vervliet, directeur bibliotheek van het Vredespaleis te Den Haag, die veel weet van de artistieke aspiraties van Hugo Grotius.

Luc Panhuysen is de laatste spreker in de reeks. Hij studeerde geschiedenis en werkte als journalist bij het Parool en de Groene Amsterdammer. Luc schreef diverse historische boeken over de wederdopers, Jan van Leiden en een omvangrijke dubbelbiografie over de gebroeders Johan en Cornelis de Witt en over het rampjaar 1672. Zijn laatste boek gaat over de ooggetuigen van de 80 jarige oorlog.

Dankzij deze sprekers is er heel veel kennis over de persoon Hugo Grotius en zijn omgeving, hetgeen de reeks voor velen interessant maakt. Moderatoren waren Theo Thomassen en Jan Brouwer.

 

Leven en werken van Hugo de Groot | Henk Nellen

Vooraf
Henk Nellen besluit zijn biografie (Hugo de Groot, een leven in strijd om de vrede, 1583-1645,) niet samen te vatten, maar zich te concentreren op de betekenis van Hugo de Groot als rechtsgeleerde, theoloog en denker.

Recht
Baanbrekende werken:

  • De Iure Praedae (met o.a. het hoofdstuk Mare Liberum, dat al eerder, in 1609, was uitgegeven)
  • De Iure Belli ac Pacis (Parijs, 1625). Natuurrecht. HdG profileert zich meer als humanist dan pacifist.
  • De Imperio Sirca Sacra (1647, postuum verschenen)

Natuurrecht (gericht op de gemeenschap, de samenleving)

  • Er zijn volmaakte individuele rechten tegenover harde plichten: focus op eigenbelang en eigendom. Wanneer oorlog onvermijdelijk is om deze rechten te kunnen handhaven, is het geboden om proportionaliteit te betrachten. Deze volmaakte rechten zien op het verleden.
  • Er zijn onvolmaakte rechten tegenover vrijwillige solidariteit, afgemeten naar geschiktheid, motivatie, opleiding. Deze rechten zien op de toekomst, de humaniteit van de samenleving.
  • Er zijn deugden, bijvoorbeeld naastenliefde en vrijgevigheid (ontleend aan het christendom), als het maatschappelijk belang daarom vroeg.

Recht en moraal zijn nog sterk met elkaar verbonden. In die tijd zat er nog religie bij. Het natuurrecht staat tussen Macchiavelli (realisme) en Marx (idealisme, nieuwe wereldorde) in (sh.21).

Kerk en Staat
De staat moet de kerk controleren. Hugo de Groot stond een kerk op brede dogmatische basis voor. HdG wilde uiteindelijk alle christelijke stromingen verenigen, al kon hij dat streven lang niet overal met zoveel woorden uitspreken. Uiteindelijk gaat het om (de naleving van) het Nieuwe Testament, met name de Bergrede.
In zijn tijd (en de hele 17e eeuw door) heerste de godsdienststrijd, niet alleen tussen katholieken en protestanten, maar minstens zo binnen de diverse facties. Hugo de Groot verbond zich niet aan het ruziën over dogma’s; hij ging ervan uit dat naastenliefde en vrijgevigheid belangrijker waren voor de samenleving dan claims op de juistheid van leerstellingen.

Verhouding kerk en staat

  • Overheidsgezag (gericht op de volmaakte rechten en plichten)
  • Consensus (idem)
  • Algemeen natuurrecht (gericht op onvolmaakte rechten en plichten): het solidariteitsbesef. Theologen dienen adviezen te geven (zij zijn de experts). Men behoort die adviezen op te volgen.
  • Overtuiging (onvolmaakte rechten).

Wat gebeurde er tijdens het Twaalfjarig Bestand? Theologen streefden eenheid van godsdienst na ter wille van eenheid in de natie. Geloof was toen nog geen privézaak. Tegelijkertijd werden oude manuscripten (3e -5e eeuw) onderzocht en vertaald. Vergelijkingen leverden verschillen en inconsistenties op.

In katholieke kringen was de attitude: daarvoor hebben we de kerk, de paus (relativiteit van de exacte betekenis). In protestantse kringen ging het in verbetenheid om de (enig) juiste uitleg (absolutisme).
Hugo de Groot kwam tot historische vergelijkingen. De goddelijke inspiratie van de bijbel werd beperkter. Sommige verhalen waren niet foutloos. Hij streefde naar vaststelling van de juiste tekst. Profetieën werden betrokken op de periode van die profeten zelf. Dat was eigenlijk vloeken in de kerk.
Hugo de Groot raakte in het Twaalfjarig Bestand verstrikt in het conflict tussen remonstranten en contraremonstranten, een geweldig spanningsveld. Het was een tragedie dat hij moest kiezen.

Uitleg van de Bijbel
De status van de Bijbel verandert, althans voor de intellectuele elite. Er loopt een directe lijn naar Spinoza (1670) met zijn filosofie. De bijbel wordt geschiedenis; het gaat alleen nog om zijn morele en ethische kracht. HdG’s tegenstander was o.a. de Duitse professor Abraham Calovius (Heidelberg).

Tekst van enkele sheets aan het eind van de voordracht (impact):

Secularisatie:

  • Context: de opkomst van de gecentraliseerde, nationale staat
  • De regering controleert de godsdienst, maar alleen op uiterlijke aspecten
  • Geloof is/wordt een privézaak.
  • Afname van sociaal regulerende functie van het geloof in een goddelijke macht, door:
  • Onttovering van de wereld door de wetenschap
  • Bureaucratie en technologie
  • Maatschappij opgedeeld in instituten en organisaties

Anderzijds:

  • Het geloof geeft morele maatstaven
  • Sociale behoefte aan geloof: geeft cohesie/bindende kracht
  • Alleen voor westerse samenlevingen

Moderne oplossingen:

  • Pragmatisme
  • Zoeken van vervulling voor het eigen ik
  • Normatieve fundamenten in het natuurrecht (natuurrecht, sociale regulering, wederkerigheid)
  • Sociale cohesie: bewuste creatie van netwerken die geborgenheid geven
  • Natuurrecht is areligieus, dus voor iedereen
  • Solidariteit
  • Kroontje op het Christendom: moraliteit

Grotius als politicus | Jan Waszink

Vooraf
Jan Waszink is wetenschappelijk medewerker aan de Rijksuniversiteit Leiden.
Hij richt zich in deze lezing over Grotius als politicus vooral op de bestandsjaren 1609-1618, met daarin de godsdiensttwisten.
De huidige verbanden tussen politiek en godsdienst zijn in deze tijd gevormd. Scheiding van kerk en staat! We zijn in ons land overtuigd van het belang van een zuiver onderscheid. Deze kwestie gaat overigens al verder terug, naar voor het bestand. Deze inzichten zijn ook actueel relevant.
Kijk bijvoorbeeld naar rooms-katholiek Polen, de politieke islam, en bepaalde kwesties in de USA (voorbeeld: gerechtshof in Alabama).

De lezing behandelt achtereenvolgens:

  • Biografische aspecten
  • Grotius als woordvoerder/geschiedschrijver
  • Onderhandelingen voor het Bestand (1607-1609)
  • De Bestandstwisten
  • Conclusie

Biografische aspecten/aanloop tot de bestandsjaren

  • In 1598 werd Hugo de Groot (HdG) toegevoegd aan een internationaal gezantschap dat de Franse koning bezoekt. Hij is dan net 15 jaar oud. De koning noemt hem le miracle de Hollande. HdG bevindt zich al heel vroeg in het netwerk rond Johan van Oldenbarnevelt.
  • In 1601-1604 is HdG geschiedschrijver van de Republiek (Holland). Hij is de opvolger van Janus Dousa (overleden 1601). Die taak was van groot belang: in de jaren 1590-1600 had de Republiek zich zodanig vrij geworsteld, dat er behoefte was om zich evenwaardig aan de bestaande Europese volken te presenteren. Het ging om erkenning van de Republiek door de Europese elite. Hierbij paste dat HdG ook woordvoerder werd van de Staten Generaal. Zijn schrijftaal was het Latijn, de internationale bestuurlijke en wetenschappelijke voertaal van die tijd.
  • 1607 Benoeming tot Advocaat-Fiscaal, te zien als openbaar aanklager van het gewest Holland voor de belastingen.
  • 1608 Huwelijk met Maria van Reigersberch, dochter van de burgemeester van Veere.

 

Woordvoerder
In 1607 beginnen de onderhandelingen met de Habsburgers om tot een bestand te komen. Op 24 april 1607 is er een staakt-het-vuren. Drie dagen tevoren had Grotius een brief aan de tegenpartij gestuurd, waarin hij de gelijkwaardigheid van de Republiek claimt, zodat sprake kan zijn van een vredesverdrag tussen twee onafhankelijke partijen. Hij motiveert deze gelijkwaardigheid vanuit zijn blik op de geschiedenis der Lage Landen (in het bijzonder Holland) vanaf de Batavieren.
Johan van Oldenbarnevelt neigde, in het voetspoor van regenten en kooplieden, naar vrede. Hugo de Groot vroeg zich indertijd af of het wijs was om naar vrede te streven; hij voelde meer voor voortzetting van de oorlog. Hij schreef in die periode Mare Liberum en De Antiquitate Reipublica (1610) en Annales et Historiae (1612), gaf deze werken nog niet uit, maar hield ze als manuscript achter de hand voor het geval de onderhandelingen zouden mislukken. HdG was degene die teksten leverde voor onderhandelaar Johan van Oldenbarnevelt.

Van De Antiquitate Reipublica is in de periode van het bestand een Nederlandse vertaling geschreven, een soort literaire bezegeling waarmee men het volk onderrichtte (zelfbewustzijn). Het was algemeen bekend dat het bestand 12 jaar zou duren; men ging ervan uit dat de oorlog daarna zou worden voortgezet.
Hugo de Groot bepleitte: De Staten/de Republiek is een bestuursvorm die al in de Bataafse tijd door de Romeinen is ingevoerd. We waren min of meer zelfstandig en er was een vertegenwoordigende vergadering, waaruit een dagelijks bestuur was gekozen. Er lag geen soevereiniteit bij één persoon. Dit is in de Middeleeuwen zo gebleven.
Waszink plaatst hierbij de kanttekening dat in de vroege Middeleeuwen (de Karolingische tijd) de Hollandse graaf wel degelijk als soeverein werd gezien. Echter we weten niet zoveel van die periode. Wat wel klopt: de Hollandse historie laat weinig hiërarchie zien.
Hugo de Groot was een ware ‘spin doctor’ (avant la lettre). Hij beschreef dat Philips II de bestaande verhoudingen (privileges) en het staatsrecht schond: de invoering van de tiende penning, het ontnemen van bevoegdheden aan de stedelijke rechtbanken, de inquisitie, de Bloedraad, het optreden van Alva. De opstand tegen de tiran was legitiem.

De Annales (lopend t/m de periode onder Leicester) et Historiae (periode na Leicester, beschreven in 1601-1612) gaat over de opstand. Deze geschriften zijn vanuit een heel andere opstelling en met een andere boodschap geschreven dan Mare Liberum. Bij Hugo de Groot geen verheerlijking van de opstand, geen glorie, veeleer scepsis over de eigengereidheid van zijn landgenoten. De titels van zijn werken zijn een nadrukkelijke verwijzing naar de grote Romeinse geschiedschrijver Tacitus.
Hugo de Groot beschrijft de opstand als een politieke strijd, niet als een religieuze strijd. Godsdienst werkte alleen verstorend op die strijd. Hij schetst een negatief beeld van georganiseerde religie: zij is een bron van maatschappelijke twist.
Typering van Waszink: Geschiedschrijving was belangenbehartiging. Tijdens zijn Hollandse tijd (tot aan zijn ontsnapping in 1621, het begin van zijn ballingschap) zat er geen grote, consistente lijn in de werken van HdG. De samenhang in zijn denken wordt pas vanaf 1625 duidelijk.

Reason of State: de politiek heeft zijn eigen logica, die los staat van godsdienst, moraal en recht. We verzetten ons daartegen, maar bijna altijd treedt dit verschijnsel op.
In de 17e eeuw was er een concentratie op politiek en godsdienst. De belangrijkste taak van de vorst was van oudsher om het geloof te beschermen. Als de kerk in moeilijkheden komt, moet de overheid haar beschermen. Dat is ook de claim die de kerk op de overheid legt.
In de Middeleeuwen was dit een gezond idee, maar vanaf de Reformatie, begin 16e eeuw, wordt het anders. De reformanten worden weggezet als bedreiger en ondermijner van de samenleving en van de moraal. De RK kerk wordt ineens de vijand. De vorst komt dan in de situatie dat hij oorlog moet voeren tegen een deel van zijn volk. Dit is de wortel van het denken over de Reason of State.
Justus Lipsius was een belangrijke inspiratiebron voor HdG: Prudentia (wijsheid) is belangrijker dan rechtvaardigheid (want die stelt de – oude – privileges voorop). Godsdienst moet onderworpen zijn aan de vorst. Effectiviteit is belangrijker dan deugdzaamheid. Het gaat primair om vrede en veiligheid. Macht gaat boven moraal. De regenten vinden deze ideeën interessant en willen deze toepassen.

Bestandstwisten
De binnenlandse spanningen die tijdens het Twaalfjarig Bestand de boventoon voerden, zijn al begonnen in 1580. Vanaf ca. 1600 ondervinden de regenten en Johan van Oldenbarnevelt een toenemende oppositie van de gereformeerden: de regering zou in hun ogen strenger moeten zijn.

De kwestie: predestinatie, breed of smal? stelt de verhouding overheid/kerk aan de orde en op de proef. Is de kerk zelfstandig of staat zij onder overheidsgezag?
Om te voorkomen dat de kerk (de godsdienst) zich als splijtzwam ontwikkelt, kan de overheid niet afzijdig blijven. De positionering van de toenmalige regering, zoals uitgedragen door Johan van Oldenbarnevelt, was vooral op tolerantie en handelsbelangen gericht.
Hugo de Groot was Staatsgezind. Hij gaat uit van de goede trouw van de Staten en verdedigt de Staten van Holland. Ten opzichte van de godsdienst wijst hij een gedwongen eenheid af.
Een Nationale Synode, waarvan iedereen verwacht dat de contraremonstranten het gelijk naar zich zullen toehalen, wordt daarom afgehouden door de Staten en ook door Hugo de Groot.
In 1616 verschuift zijn standpunt echter door de toegenomen spanningen, zoals blijkt uit zijn redevoering voor de gemeenteraad van Amsterdam. Tot de Synode wil hij, om de gevaren te bezweren, een spreekverbod voor predikanten met een afwijkende visie. Tijdelijk dus wel een gedwongen eenheid, met het oog op een later alsnog vast te leggen brede tolerantie.

Citaat uit de rede voor de gemeenteraad van Amsterdam: ‘ ….indien men amplecteert de Christelijke Moderatie ende wel ghelimiteerde Tolerantie, soo sullen wij eerst bekomen dat ons in dese koortse meest noodigh is/namelijk rust ende stilte: alle leerlingen strijdende met het algemeene Gheloove der Gereformeerde kercken/sullen met eendracht uyt de kercken geweert werden. De kercken-dienaren alles nae-latende dat tot verbitteringe soude mogen strecken/sullen van tijdt tot tijdt ghedisponeert werden tot beter vrundschap/ ende sal alsoo door weg-neminghe van allerhande beletselen de wegh bereydt werden / tot een wettelijcke onpartijdige Synode/ alwaer door vrundelijcke conferentie/ ende goede onderrechtinghe uyt Gods woordt/ de differenten ghemindert/ ende de opinien naerder by malkanderen gebracht sullen mogen werden: de Ghemeente sal werden gesticht door die leere die streckende is tot Godtsalicheyt/ ende permanent tot liefde/ eenicheyt/ ende ghehoorsaemheyt.

Conclusie: Hugo de Groot wisselt tactisch van standpunt naar gelang de omstandigheden.

 

Godsdiensttwisten tijdens het Twaalfjarig Bestand | Tjaard Barnard

Vooraf
Tjaard Barnard is Remonstrants predikant te Rotterdam en tevens kerkhistoricus. Hij richt zich in deze lezing op de achtergronden van de politieke en de theologische strijd tijdens de bestandsjaren 1609-1619. De voordracht trok zo’n 50 toehoorders.

Politiek en theologie
Centrale stelling: Wie in het land de organisatie/de macht heeft, is vanaf begin 16e eeuw onduidelijk. Dat leidt tot godsdiensttwisten. Het theologische dispuut in kwestie – gebaseerd op uitleg van Bijbelteksten – draait om het ingewikkelde vraagstuk van de predestinatie.

Politieke ontwikkeling tot aan het Bestand
Na de Reformatie begin 16e eeuw braken roerige tijden aan. Philips II krijgt te maken met opstand in de Nederlanden. Na de Beeldenstorm 1566 stuurt hij Alva (1567) en begint de Tachtigjarige Oorlog (1568).

In 1581 stellen de Staten-Generaal het Plakkaat van Verlatinghe op. Zij gaan op zoek naar een nieuwe vorst, omdat Philips heeft afgedaan. Men gaat in zee met de hertog van Anjou en daarna de graaf van Leicester, maar dat zijn teleurstellingen. Dankzij Johan van Oldenbarnevelt worden zij afgedankt.
De jonge Maurits, graaf van Holland (pas na de dood van zijn oudste broer Philips Willem in 1618 erft hij de prinselijke titel), wordt in 1588 benoemd tot stadhouder. In die rol wordt hij opgevoed door Johan van Oldenbarnevelt, en … min of meer klein gehouden. Zijn stiel was eigenlijk kapitein-generaal (militair).

In 1600 begon er verwijdering te ontstaan tussen Maurits en Oldenbarnevelt, doordat Maurits tegen zijn zin een veldtocht naar West-Vlaanderen kreeg opgedragen. De Slag bij Nieuwpoort liep weliswaar goed af en strekte tot nieuwe roem voor Maurits, maar de verhouding met Oldenbarnevelt werd ongemakkelijk.
Ook was er een tegenstelling in de richting waarin internationale steun voor de Republiek werd gezocht: Oldenbarnevelt voelde voor Frankrijk, Maurits voor Engeland. Het Twaalfjarig Bestand en het vredesstreven van de Staten-Generaal waren tegen de zin van Maurits.

Religieuze ontwikkeling
In de Noordelijke Nederlanden was het religieuze landschap in toenemende mate veelkleurig geworden. Tot de Reformatie waren er al wel hervormingsbewegingen geweest binnen de RK kerk; zij ontwikkelden zich binnen kloosterorden. Hiervan waren correcties van de leer het gevolg. Na de Reformatie vormden zich echter zowel radicale als gematigde bewegingen die zich buiten en tegenover de RK kerk opstelden.
Radicaal waren onder andere de Doopsgezinden, onder aanvoering van Menno Simons (1496-1561).
Zij namen de Bijbel buitengewoon letterlijk en ontleenden aan een bepaalde tekst dat het in strijd was met Gods gebod om een eed te zweren in het maatschappelijke leven. De gevestigde orde zag daar een groot gevaar in: zijn die Doopsgezinden nog wel te vertrouwen?
Anderen waren veel milder en allerminst scherpslijpers. Zoals Jan Gerritsz Versteghe (1520-1570), die onder het pseudoniem Anastasius Veluanus Der Leken Wechwyser (1554) schreef, waarin hij de reformatorische beginselen uitlegt in de volkstaal. En zoals Hubert Duifhuis (1531-1581), pastoor in Rotterdam (de St. Laurens) en later in Utrecht (de St. Jacobi).

(Noot EV: citaat Wikipedia: Duifhuis was van mening dat elke lokale gemeenschap haar eigen kerk verdiende, dat elke een kerk ruimte moest geven aan vele geloofsopvattingen, waar een levende gemeente was en waar ieder zich welkom kon voelen.)
De opkomst van het calvinisme in de Zuidelijke Nederlanden bracht meer verscherping. Calvijn was van oorsprong jurist (‘vanzelf’ een scherpslijper) en hij ontwikkelde een soort juridisch-theologisch systeem. Hetgeen naar de indruk van de spreker voor veel mensen in het Franstalige gebied aantrekkelijk bleek. In de loop van de 16e eeuw trekken er velen (al of niet op de vlucht) naar de noordelijke Nederlanden.

In de tweede helft van de 16e eeuw manifesteert zich een streven naar theologische eenheid. Met als credo: Eén in de kerk is één in het land. Er verschijnen diverse ‘stroomlijnende’ belijdenisgeschriften. Bekend is de Heidelberger Catechismus (1563).
Tegelijk brengt dit streven spanningen met zich mee tussen rekkelijken en preciezen. De rekkelijken in de noordelijke Nederlanden willen ruimte voor diversiteit. Dit past goed in de traditie van Geert Groote, Desiderius Erasmus en Anastasius Veluanus.

Predestinatie: het is een pure genade om in de hemel te komen, we weten het niet tijdens ons leven en kunnen er ook geen invloed uitoefenen. Probleem: hoe zit het dan met de wil en de verantwoordelijkheid van de mens? Men put naar believen uit bijbelteksten die het ene dan wel het andere standpunt bevestigen. Bijvoorbeeld: ‘Jacob heb ik liefgehad, maar Esau niet’. (waarom dan?). Ander vraagstuk: Is er een enkele of een dubbele uitverkiezing? Is het mogelijk dat God bepaalde mensen de verkeerde kant opduwt? Hardliners houden eraan vast dat al voor de zondeval de uitverkiezing van elk mens vaststaat, mildere facties menen: pas erna. Toentertijd was er veel angst, onwetendheid, kindersterfte, armoede.

Jacobus Arminius (1559-1609), geboren te Oudewater, studeerde in Genève bij Theodorus Beza (1519-1605, aanhanger en opvolger van Calvijn). Vanaf 1588 was hij predikant in de Oude Kerk van Amsterdam.
God kan geen auteur van de zonde zijn. Een bescheiden vrije wil van de mens is noodzakelijk. Het beeld van de bedelaar (volstrekt afhankelijk). De uitverkiezing vindt plaats op basis van vooruitgezien geloof. In 1601/1602 volgt een academische ruzie in Leiden tussen Arminius en zijn promotor Franciscus Gomarus over de dubbele uitverkiezing (voor of na de zondeval). Studenten gaan discuteren. Het werd een maatschappelijk issue, met grote impact. Scheldpartijen en verdachtmakingen zijn aan de orde van de dag.

In 1609 is er bijna een burgeroorlog; deze lijkt op het nippertje voorkomen. Theologen zoeken naar een positionering. Januari 1610 stellen 40 Remonstrantse predikanten gezamenlijk een remonstrantie (vertoogschrift) op.
Johannes Wtenbogaert (1557-1644), die Arminius ooit in Genève had ontmoet, is het gezicht van deze stroming. Hij is hofpredikant van Maurits, en bevriend met Johan van Oldenbarnevelt en Hugo de Groot. In de remonstrantie vragen de predikanten om ruimte en begrip, en bepleiten een internationale Synode om de tolerantie binnen theologie en kerk vast te leggen.

Er is duidelijk geen scheiding tussen kerk en staat. De kerk wordt betaald door de overheid. Bovendien is er een discussie over de positie van de staat ten opzichte van de kerk. Wtenbogaert en ook Hugo de Groot zijn voorstander van een bevoegdheid van de overheid om tolerantie af te dwingen.
Remonstrantse predikanten bevonden zich vooral in de Hollandse steden. Een rekkelijke opvatting is handig voor de handel (…). Gomarus was de predikant in/van het slijk, volgens zijn tegenstanders.
Er volgt polarisatie: een strijd tussen ‘bavianen’ en ‘slijkgeuzen‘.

Climax
De politieke onrust escaleert vooral in de steden van Holland en Utrecht. Omdat de schutterij onvoldoende bescherming gaf, wilden de gemeentebesturen soldaten (waardgelders) in dienst nemen. Dat was tegen het zere been van Maurits: concurrerende legertjes. Hij begint aan een ‘verzetting van de wet’ (eigenlijk een staatsgreep). Hij maakt een grote tocht door het land om in een hele serie steden ‘orde op zaken’ te stellen. Maurits vervangt een aantal magistraten en dankt overal de waardgelders af.
Op 23 juli 1617 sluit hij zich aan bij de Contraremonstranten, zoals publiekelijk blijkt door naar de Haagse Kloosterkerk te gaan. Maurits laat in de zomer 1618 JvO, Hugo de Groot en Ledeboer (Utrecht) arresteren.

De Staten-Generaal roepen in 1618 de Dordste Synode bijeen. Deze duurt november 1618 tot mei 1619. Voorzitter is de Contraremonstrantse predikant van Leeuwarden, Johannes Boogerman.
De facto zijn 13 (later 15) remonstrantse predikanten gedagvaard om zich te verklaren over drie punten:

  • Hoe moest de predestinatie worden ingevuld? Al of niet met vooruitziend geloof?
  • Is het mogelijk om de genade van God tegen te houden?
  • Is het mogelijk om van je geloof af te vallen?

Het was een onplezierig debat/proces (gekenmerkt door etteren en saboteren) en bij voorbaat ook een verloren strijd voor de Remonstranten.

Afloop
De theologische strijd was in feite ook een politieke kwestie. Zij werd beslecht met de opoffering van Johan van Oldenbarnevelt (executie op 13 mei 1619) en de verbanning van de remonstrantse predikanten. De predikanten werden bij Waalwijk de grens overgezet, maar dezen lieten het er niet bij zitten en richtten in september 1619 in Antwerpen de Remonstrantse Broederschap op.

De predikanten kwamen ‘undercover’, in vermomming zelfs, terug en begonnen hun hagenpreken. Vanaf de dood van Maurits (1625) was er sprake van een gedoogbeleid en werden schuilkerken (zoals Onse Lieve Heer op Solder en De Roode Hoed, 1630) toegestaan. Pas na de Bataafse Revolutie (1795) kregen de Remonstranten een gelijkwaardige positie.

 

Hugo de Groot als rechtsgeleerde | Arthur Eyffinger

Vooraf
Arthur Eijffinger is classicus, historicus en jurist, die zich heeft toegelegd op het internationaal recht, en werkzaam is bij het internationaal gerechtshof.

Beeldvorming Hugo de Groot in binnen- en buitenland
De naam Hugo de Groot resp. Grotius roept in binnen- en buitenland uiteenlopende beelden en typeringen op. Voor ons land is hij de man van het recht: Romeins recht, privaatrecht.
In het buitenland ligt dat anders. Voor de Duitsers gaat het om het natuurrecht; voor de Engelsen om het recht van oorlog en vrede, maar meer nog om zijn theologie (‘De Veritate Religionis Christianae’ werd elke drie jaar herdrukt!). In 1613 veegde Hugo de Groot in het meningsverschil over de rechten op Indië de vloer aan met de Engelse juristen. Op dezelfde reis probeerde hij vergeefs Koning Jacobus te overtuigen van zijn visie op de godsdienstige kwestie in de Republiek. Daar begon de mislukking van Hugo de Groot als bestuurder/diplomaat.
In 1625 mochten alle remonstranten allang weer terug naar de Republiek, maar Hugo de Groot niet; hij werd als te gevaarlijk beschouwd. Niet dat men in de 17e eeuw en daarna neutraal dacht over remonstranten; bij (en tot) de Bataafse Revolutie (1795) schold men de patriotten nog uit voor ‘vuige remonstranten’.

In 1899 drong de Russische tsaar Nicolaas II aan op de totstandkoming van een internationale vredes- conferentie in Den Haag, regeringsstad in een neutraal land, waarin (immers) Hugo de Groot de grondslagen voor het internationale recht had gelegd. Een Amerikaanse onderhandelingsdelegatie bepleitte (nog wel op hun Independence Day, 4 juli!) een centrale positie voor (de werken van) Hugo de Groot in het Vredespaleis. Tobias Asser (Nederlands rechtsgeleerde 1838-1913, de enige Nederlandse Nobelprijswinnaar-voor-de-Vrede in de geschiedenis) was in de eerste jaren van die vredesconferenties een leidende persoonlijkheid.
Opmerkelijk: eind 19e eeuw werd – mede vanwege de grote internationale erkenning voor Hugo de Groot – krachtig bepleit om in Delft (zijn geboorteplaats) een standbeeld voor hem op te richten. Dit werd echter door een aantal bestuurders en het Koninklijk Huis controversieel geacht. Het standbeeld kwam er wel: het werd in 1886 onthuld op de Markt.

Hugo de Groot als jurist
Recht als zuivere wetenschap bestond in die dagen niet. Traditioneel Romeins recht was geweldig, maar Hugo de Groot haalt publiek/privaatrecht door elkaar, zo luidde de kritiek van sommigen. Hij is de vader van het nieuwe recht, en tegelijk bracht hij een cruciale wending ten opzichte van de bestaande rechtstraditie.
Hugo de Groot was sociaal gecommitteerd en geïnteresseerd in problematiek in de sociale sfeer.
Hij had ‘een nauwe lijn’ naar moraaltheologie. Tegelijk was hij geschiedschrijver,.
In eerste instantie werd hij advocaat voor het nationaal belang. In de jaren 1610-1620 was hij meer bezig met de ontwikkeling van het staatsrecht, min of meer ten behoeve van het voortbestaan van de Republiek.

Voor Hugo de Groot bestonden er drie grote pijlers voor het rechtssysteem:

  • Het natuurrecht (de rede). De mens heeft een zelfgericht instinct én een sociaal instinct;
  • Het goddelijk wilsrecht;
  • Het positief recht (het recht dat op een bepaalde plaats en op een bepaald tijdstip geldt, cf. Wikipedia). Ook worden hieronder verstaan: grondrechten van de mens/de burger.

Het positief recht heeft alle bronnen nodig ten behoeve van het grote morele concept van de westerse culturen. Hugo de Groot benoemde de voordelen van een zeevarend volk: je krijgt overzicht en inzicht in diversiteit, in zeden, gewoonten en gebruiken, in religies. Hulpbronnen blijken ongelijk verdeeld, en daarom is er handel nodig. Vrede bevordert de handel.
Hugo de Groot keek naar alle grote filosofen en historici uit de Oudheid, met name tragici en dichters. Gedichten en tragedies zijn gegroeid uit religie. Wetgevers zitten ook in die hoek.
Hij verwees in zijn juridische werk voortdurend naar dichters en bediende zich onophoudelijk van citaten uit hun werken.
Lezers vragen en vroegen zich vaak af: ‘wat moeten wij met al die citaten’. Antwoord: De citaten (ofwel: de denkwereld van grote denkers) kunnen wellicht als de steigers voor ons rechtssysteem worden gezien.

Het leven van Hugo de Groot (geboren en begraven in Delft) Bron o.a.: het Delfts Archief.
Hugo de Groot werd in 1583 in Delft in welgestelde kring geboren en groeide daar op tot hij op zijn 11e jaar aan de Leidse universiteit ging studeren. Zijn vader en zijn oudere broer Cornelis waren humanisten in de traditie van Erasmus, en waren ook getrainde juristen. Dragend waren de irenische (vredelievende) gedachte (Erasmus, Justus Lipsius) en het strategisch denken van Tacitus en Seneca.

De Republiek was na de dood van Willem van Oranje in 1584 op zoek naar een nieuwe staatsvorm, uitgaande van een machtige positie van de Staten in samenspel met de stadhouder, die als nieuwe soeverein gold. Na de enkele mislukkingen (de landvoogden Leicester en Anjou) vervulde Maurits die rol.
Het dichtende en literaire wonderkind Hugo de Groot moet al als jonge student een grote taak voor zich hebben gezien. Hij zei in begin van de studententijd: ik sta boven de partijen.
De Leidse universiteit was in opbouw mede om de jonge Republiek aanzien in Europa te verschaffen, waarmee tevens haar onafhankelijkheid tussen de grote omringende koninkrijken kon worden geborgd. Grote Europese coryfeeën werden aangetrokken met het kapitaal van de rijke Hollandse kooplieden. Zoals Justus Scaliger, afkomstig uit een Noord Italiaanse familie, leidend in Venetië en Milaan (300 jaar!).

HdG was – zoals de Leidse universiteit – gericht op (de instituten van) het Romeins recht. Hij hecht groot belang aan verspreiding van kennis van en inzicht in de rechtsbeginselen als ook van onze geschiedenis. Voor de verbreiding daarvan gebruikt hij – zoals indertijd gebruikelijk – het leerdicht. Het is een compacte, geordende, en daardoor doeltreffende vorm van overdracht (‘apollinisch’).

In 1598 nam hij – ‘le miracle de Hollande’ – deel aan een diplomatieke missie naar de Franse koning. Belangrijk nevendoel was zijn eigen promotie, die aan de gezaghebbende universiteit van Orleans moest plaatsvinden. Je kon in Leiden nog niet promoveren. En Leuven kwam niet in aanmerking.
Hugo de Groot werd vanaf zijn jeugd (zijn gedichtjes, zijn puntdichten) voor van alles ingezet en in een aantal gevallen misbruikt. Uitgevers zochten hem vaak voor een gedicht op hun titelpagina’s.

De projecten waarmee hij bezig was, waren legio. Hij struikelt erover. Iedereen doet voortdurend een beroep op hem. Bovendien zag hij een grote samenhang tussen zijn verschillende werken. Vertalingen, gedichten, filosofie, recht, staatsrecht, theologie, de Verantwoordinghe. Hij produceerde in grote afwisseling. Wetenschap is voor HdG geen op zichzelf staand iets, maar onderdeel van een groter geheel.
Voor de politiek bleek hij enerzijds te zacht, anderzijds te principieel. De rechtgeaarde. Ook genuanceerd weifelaar, zich verschuilend (voor Maurits: een weerhaan), stressgevoelig, fysiek niet sterk.

Hugo de Groot blijft tijdens zijn jaren van ballingschap zeer betrokken op Holland. Hij schrijft onder andere zijn Verantwoordinghe en De iure pacis et belli. Hij is gericht op terugkeer naar Holland. In 1631 verschijnt zijn Inleiding voor de rechtsstaat Holland. De Staten van Holland zouden dit product als een geweldig cadeau hebben mogen beschouwen, maar zijn terugkeer naar Holland blijkt desondanks onmogelijk. Enkele jaren daarna trekt Oxenstierna (de Zweedse Oldenbarnevelt) hem aan als Zweeds gezant in Parijs (1634-1635). Maar de grote tijden van Gustaaf Adolf (gesneuveld 1632) zijn voorbij. Hugo de Groot zit nu helemaal op het internationale vlak van de grote mogendheden tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648).

Verbetering staatsbestel
Bij zijn pleidooi voor het staatsbestel van de Republiek beroept hij zich op het Oude Testament.
Wij hebben de beste staatsvorm, want wij zijn de opvolgers van de Hebreeërs! Zij telden zeven stammen (vgl de zeven gewesten/provinciën), de wijze waarop zij nevengeschikt in hun samenleving waren verbonden, was een voorwaarde voor het voortbestaan. Wel vond Hugo de Groot dat er een les was te leren van die Hebreeërs: zij werden scherpslijpers en gingen uiteindelijk aan onderlinge twist ten onder.

Tragedies
De eerste tragedie die Hugo de Groot beschrijft is de zondeval. De zondeval was een kritisch moment in de geschiedenis van de mensheid. De mens erna was niet meer de mens van ervoor, maar een ander wezen. Kernpunt van de beschrijving is het vraagstuk van de predestinatie: heeft de mens een vrije wil? Het is een gecompliceerde kwestie, die Arminianen en Gomaristen tot het uiterste verdeelt. Volgens Hugo de Groot is die vrije wil er wel, en hij moet daarmee tot de remonstranten worden gerekend.

Zijn tweede tragedie handelt over het lijden van Christus. Centraal staat de verzoeningsgedachte. Hier treedt een associatie op met de bestandsonderhandelingen met Spanje 1607-1609! Volgens HdG stond het geloof een vrede in de weg, net als het feit dat Spanje alleen de soevereiniteit van de Republiek zou erkennen, indien de Republiek Indië, de bron voor onze welvaart en onafhankelijkheid, opgeeft. Zodoende acht Hugo de Groot, anders dan de Hollandse regenten en Johan van Oldenbarnevelt, alleen een bestand mogelijk.
Derde tragedie: Joseph in Egypte, die in essentie gaat over verzoening, met het toenmalige staatsbestel van Egypte als spiegelbeeld voor Holland. Met het beheer van graanschuren, die een vitale rol hadden in de samenleving. Geestgenoot Joost van den Vondel wordt aangestoken en vertaalt Adam in ballingschap.

 

De inspiratie van Roel van Oosten voor het oratorium ‘Mare Liberum’

Vooraf
Roel van Oosten is musicus en componist met internationale bekendheid. Hij studeerde aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag, piano bij Else Krijgsman en compositieleer bij Peter Schat en Louis Andriessen. Hij vervolgde zijn opleiding aan het Conservatoire National Superieur de Musique in Parijs, bij de Franse componiste Betsy Jolas, de opvolgster van Olivier Messiaen (zie www.roelvanoosten.com/nl).
Jeroen Vervliet studeerde geschiedenis en rechten aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is sinds 2001 directeur Bibliotheek van het Vredespaleis in Den Haag, alwaar alle eerste drukken van de werken van Hugo de Groot worden bewaard. Vervliet is gespecialiseerd in Hugo de Groot en de Haagse internationale vredesconferenties. Ook spant hij zich in voor het initiatief ‘Den Haag, stad van recht en vrede’.
Hij heeft een bijzondere, interactieve bijdrage geleverd aan de totstandkoming van het oratorium Mare Liberum, met adviezen en suggesties aan de componist voor het gebruik van teksten en de uitspraak.

Oratorium ‘Mare Liberum’ voor sopraan, bariton, koor en orkest (2009)
Roel van Oosten heeft ‘Mare Liberum’ geschreven in opdracht van het Haags Toonkunstkoor, op Latijnse teksten van Hugo de Groot en Engelse teksten van Wilfred Owen (1893-1918), John McCrae (1872-1918) en Walt Whitman (1819-1892).
De teksten van Hugo de Groot zijn niet alleen ontleend aan diens Mare liberum, maar ook aan De Iure Belli ac Pacis (1625), Annales et Historiae de Rebus Belgicis (boek II over 1568 en 1570)(1612), In mortem Jacobi Arminii (ca. 1609) en Ad Pacem (1608).
De Engelstalige teksten zijn ontleend aan gedichten ten tijde van de Amerikaanse Burgeroorlog en de Eerste Wereldoorlog (onder andere het bekende Flanders Fields van John McCrae).

Opbouw in vijf delen (tijdsduur: ca. 52 minuten)

I Gemeenschappelijk recht volgens het natuurrecht
II Drie gerechtvaardigde redenen (voor oorlog)
III Verbroken vrede (Met hierin gevlochten de drie Engelstalige gedichten)
IV Door trouw en zonder onrecht in vrede
V Bloeiende welvaart door vrede

Compositieproces
De componist neemt ons mee in zijn afwegingen en vondsten.
In de eerste plaats was een zorgvuldige selectie van de meest kernachtige juridische teksten nodig.
In de tweede plaats diende er empathie en dramatiek te worden toegevoegd om het gemoed aan te spreken. Hugo de Groot heeft de ellende van de oorlogen niet aan den lijve ondervonden, en evenmin aangrijpend beschreven. Het meest in de buurt komen zijn Annales et Historiae (de beginjaren 1568 en 1570 van de Opstand in de Nederlanden), waarbij hij de Spaanse koning als een tiran omschrijft en om die reden de opstand legitimeert.

Om het dramatische element doordringend neer te zetten heeft Van Oosten gedichten van frontstrijders in de Amerikaanse Burgeroorlog en de Eerste Wereldoorlog vervlochten in het derde deel (de verbroken vrede). Hij heeft zich daarbij beperkt tot Engelstalige teksten (de huidige wereldtaal) tegenover Hugo’s Latijn (de wereldtaal in de 17e eeuw).

Naast Flanders Fields is Captain, o captain opgenomen, geschreven na de moord op Lincoln. De behaalde overwinning heeft een hoge prijs omdat de captain is gesneuveld; een Pyrrhusoverwinning? En het gedicht Dulce et Decorum Est ontmaskert het eervol sterven voor het vaderland onder de gasaanvallen.
Het levensgevaar voor onschuldigen en hun onevenredig leed waren voor Hugo de Groot al reden om te stellen dat in geval van twijfel voor de vrede moet worden gekozen. Hier komen de inzichten over de eeuwen heen bij elkaar in de gekozen teksten en in de emotioneel geladen muziek. Treffend is dat de componist het koor van de onschuldigen a capella laat zingen en Flanders fields alleen door de twee solisten. Het derde deel eindigt met de tekst van het indringende gedicht Sancta Veritas dat Hugo de Groot schreef na het overlijden van zijn zachtmoedige vriend Arminius. Deze heeft vanuit de hemel een veel beter zicht op de aardse werkelijkheid dan de levenden, die in het duister tasten en geen oog hebben voor de heilige Waarheid van de Vrede. Deel IV en V is een ode op de trouw, het recht en de vrede, ook tussen de volkeren. Het eindigt met het slotkoraal Pace viget.

Uitvoeringen
De gemeenteraad van Den Haag besloot voorafgaand aan de productie dat Hugo de Groot en diens Mare Liberum voor vredesstad Den Haag de moeite waard waren om een festival aan te wijden en de totstandkoming daarvan te steunen. Het Hugo de Groot festival kwam er in het gedenkjaar 2009 en duurde drie maanden, diverse lezingen en presentaties.
De wereldpremière van het oratorium vond plaats op 11 december 2009 in de Anton Philipszaal te Den Haag, 400 jaar na het jaar waarin Hugo de Groot zijn Mare Liberum schreef. De uitvoering stond onder leiding van dirigent Daan Admiraal.
Voor diens beschrijving, zie www.daanadmiraal.nl/Articles/oosten,%20mare%20liberum.htm.
In dit artikel bevindt zich de complete tekst van het werk, inclusief Latijns-Nederlandse vertaling.

Bijzondere uitvoeringen vonden daarna plaats in:

  • Neurenberg 2011 (in de Hans Sachssaal).
  • Delft én Gent 2013 met Krashna Musica en scholieren van de Delftse Stanislasschool en van het Barbara College (middelbare school) in Gent.
  • In de tuin van het Vredespaleis 2013 (bij gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het Vredespaleis).
  • Rotterdam 2015 door het Rotterdams Toonkunstkoor.
  • In Sydney is op een groot (‘vredes’)carillon een Hymn of Peace uitgevoerd, dat Roel van Oosten heeft gecomponeerd met een thema uit het slotkoraal van zijn Mare Liberum als basis. De componist meldt dat hij gefascineerd is door carillons, die de vrede symboliseren. Zij verbeelden voor hem ook het Hollandse polderlandschap. In de Lage Landen bloeide vanouds het ambacht van de beiaardiers.

Er zijn momenteel plannen om het oratorium in 2020 (75 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog) opnieuw uit te voeren in Den Haag.

 

Tweedelingen in de Gouden Eeuw | Luc Panhuyzen

Vooraf
Luc Panhuysen is historicus en journalist. Hij is auteur van onder andere:

  • Rampjaar 1672: hoe de Republiek aan de ondergang ontsnapte
  • Ooggetuigen van de tachtigjarige oorlog;
  • De ware vrijheid: de levens van Cornelis en Johan de Witt
  • Oranje tegen de Zonnekoning: de strijd van Willem III en Lodewijk XIV om Europa

Onderwerp
Deze lezing gaat niet over Hugo de Groot, maar over de Gouden Eeuw 1580-1680. We zoomen in op de enorme migratie naar de welvarende Republiek en de wijze waarop met name Amsterdam de gevolgen trachtte op te vangen. Andere Hollandse steden kenden overigens een soortgelijke groeiproblematiek.
Hoe werd met morele dilemma’s omgegaan: armoede, schaarste, uitsluiting. Deden ze het toen anders dan in onze tijd? Het gaat over grenzen, niet zwart/wit, maar de kreukels en de scheuren in de samenleving.

De Gouden Eeuw nader afgebakend
De Gouden eeuw begon toen de noordelijke Nederlanden zich daadwerkelijk losmaakten van Spanje. Het was eigenlijk een Hollands feestje, en dan vooral van de rijke Hollandse steden, Amsterdam voorop, en niet voor de overige provincies. Na 1672, het rampjaar, was de Republiek verwikkeld in een knoop van Europese oorlogen. We waren steenrijk, maar een maatje te klein tegenover grote landen met grote legers. Vanaf 1672 stopte de bevolkingsgroei, doordat ons land niet meer veilig bleek tegen vijandelijke legers.

Focus op Amsterdam
Amsterdam wordt als voorbeeld genomen, omdat de geschiedenis van die stad het best van alle Hollandse steden is onderzocht. Op een afbeelding van de zgn. Gouden Bocht (Herengracht/Vijzelstraat) zijn de grote grachtenpanden te zien waar de allerrijksten woonden. De straten zijn leeg, misschien wel omdat de grachten afschuwelijk stonken, zeker in de zomer. Op andere afbeeldingen zie je de deftige, zwarte kleding van deze bovenlaag. Het moest naar buiten toe lijken of zij alles onder controle hadden. Het was een pose.
De rijke kooplieden waren op zoek naar titels en landgoederen, en bedienden zich van een familiewapen.
Maar wie zitten er achter die puien, wie bedient hen? Op wie steunden ze? Wat speelde er echt in de stad?

De rauwe werkelijkheid
Holland was toevluchtsoord en immigratieland, op een schaal waarbij de huidige tijd verbleekt. In de periode 1552-1622 (70 jaar) groeide het aantal inwoners van de steden tot minimaal het driedubbele, vaak nog meer. Delft van 7.450 naar 20.000; Rotterdam van 3.450 naar 19.500; Amsterdam van 10.500 naar 105.000 (10x!). De groei van Amsterdam zette door naar 140.000 in 1650 en 200.000 in 1700, waarmee het zich kon meten met Parijs en Londen.
Door de dramatisch slechte hygiëne en daardoor optredende epidemieën (ook de pest) alsook bittere armoede overtroffen de sterftecijfers de geboortecijfers. De grachten waren niet veel meer dan riolen, waarin alle afval werd gedumpt. Windmolens en rosmolens werden ingezet om de doorstroming van de verzandende Amstel op gang te houden, maar dat hielp bij lange na niet genoeg.

Er waren niet alleen 150.000 mensen (rond 1625), maar ook honderdduizenden viervoeters: paarden, honden en ratten. Mensen vielen nog al eens ’s avonds/’s nachts vanaf onverlichte kaden in de gracht en verdronken. Eens per week viste een kadaverboot alle kadavers, ook van mensen, op. En ook hooi.
De migratie kwam niet alleen vanuit andere provincies (Overijssel), maar ook uit Scandinavië, Westfalen, Sleeswijk-Holstein en andere gebieden van het Duitse Rijk. Men zocht werk en/of ontvluchtte armoede, oorlog en geweld (de Dertigjarige oorlog in het buurland was extreem gewelddadig). Amsterdam was een bloeiende, internationale havenstad, die buitengewoon veel buitenlanders aantrok .

De eerste migratiegolf vond plaats toen de hertog van Parma huishield in de zuidelijke Nederlanden.
Veel protestanten (wel 150.000) uit vooral Vlaanderen en Brabant vluchtten naar de noordelijke gewesten. Met veel geld en veel internationale netwerken van Antwerpse, Brugse en Gentse kooplieden werd een enorme economische dynamiek mogelijk, in combinatie met de eigen kracht van Amsterdam. Amsterdam was goed in eenvoudige bulkhandel: hout, teer, ruw laken en had een grote handelsvloot. De Vlamingen handelden in luxe producten, zoals dure kant uit Venetië, een stad waarmee zij een leerzame band hadden ontwikkeld. Amsterdam heeft daar enorm garen bij gesponnen.
Ook profiteerde Amsterdam van de financieel-economische kennis van de Antwerpse kooplieden (o.a. het gebruik van wisselbrieven). De Beurs van Berlage is naar het voorbeeld van Antwerpen ontworpen. In het algemeen had Amsterdam het meeste baat bij refugiés uit de grote handelssteden Antwerpen, Brugge en Gent. Denk ook aan de kennis van bijvoorbeeld drukker Christoffel Plantijn (Antwerpen) en wis- en natuurkundige Simon Stevin (Brugge). Sommige Vlaamse kooplieden woonden in de Gouden Bocht. Een enkeling drong zelfs door tot de VOC/De Heren Zeventien.

De tweede golf werd veroorzaakt door de Dertigjarige Oorlog (1618-1648), die veel verwoestender was dan alle oorlogen daarvoor. Aan het eind was de Duitse bevolking gedecimeerd tot 10 miljoen mensen, een demografische ravage. Gevolg: het economische systeem in Midden-Europa donderde in elkaar en ook Scandinavië liep kapot. Mensen uit Sleeswijk-Holstein, Westfalen, Beieren zelfs, Denen, Zweden en Noren zochten werk in Nederland.

Het stadsbestuur
De migrantenstroom was verhoudingsgewijs vele malen groter dan nu en de migrantenproblematiek idem. Er was grote schaarste aan behuizing en veel vluchtelingen waren of raakten werkloos. Tegelijk was er een identiteitsvraagstuk: hoe zorgen wij ervoor dat ‘ons’ Amsterdam echt ons Amsterdam blijft?
Er was niet zoiets als een vreemdelingenbeleid. De toevloed dwong de regenten om instant maatregelen te nemen. Het paleisachtige stadhuis dat zij lieten bouwen (opgeleverd in 1650) straalt torenhoge macht van de regentenklasse uit én de wil tot beheersing. De stad hanteerde het poorterschap als reguleringsinstrument. Herkomst was geen onderscheidend criterium voor de verkrijging van het poorterschap (alleen joden waren uitgesloten). Het kon worden verkregen door vererving of tegen betaling. In de loop van de eerste helft van de 17e eeuw werd het te betalen bedrag steeds verder verhoogd, tot 50 gulden in 1650; in die tijd een bedrag waarvoor menigeen zich in de schulden moest steken. Het was een serieuze barrière geworden.
De voordelen van het poorterschap waren velerlei: je kon je bij een gilde aansluiten om je ambacht uit te mogen oefenen, je werd vrijgesteld van het betalen van tolgelden, je verkreeg rechtsbescherming en het recht om publieke functies en ambten te vervullen, je kreeg recht op bedeling en je kinderen konden in geval van nood opgenomen worden in het burgerweeshuis. Wel moest je dienst doen bij de schutterij.

Nationaliteiten zoeken elkaar op: migrantenbuurten
Voor migranten was het dus niet altijd makkelijk om binnen te komen. Allereerst ging het om werk. Goedkope, ongeschoolde arbeidskrachten werden geronseld om VOC schepen te bemannen. Velen konden in de scheepsbouw en daarmee samenhangende bedrijvigheid terecht. Jonge vrouwen uit Westfalen begonnen als dienstmeid en hadden geluk, als de heer des huizes haar trouwde (‘waren boven Jan’).

Als je arriveert zonder de inheemse, Hollandse taal te spreken, is het de meest aangewezen weg om je eigen landgenoten zoeken: contact leggen en elkaar wegwijs maken, bij elkaar de kunst afkijken. Je stapt in goedkope arbeid, eventueel het zwarte circuit en je zoekt een dak boven je hoofd. Er was schreeuwende woningnood, getuige ook de uitbundige krottenwijken in Amsterdam, tot in de binnentuinen, de hoven, onder de bogen van stadsmuren. In de koude winters van toen (de kleine ijstijd) was beschutting bitter nodig. Mensen kwamen niet verder dan zorgen voor zichzelf. Er was een leger van bedelaars in de stad.
Menig migrant zal weer vertrokken zijn naar een andere stad (het cityhoppen van migranten).
De stad ruimde bovendien de stadsmuren op en breidde tot vier keer toe uit. Dat gaf gelegenheid om de krotten op te ruimen, een rücksichtsloze onteigening. Het appel op onderdak werd zo nog groter.

Nationaliteiten zochten elkaar op in migrantenbuurten. Nederlanders in de Reguliersbuurt, diverse neringdoenden en thuiswerkers die tegen stukloon werkten in de Jordaan (sterk verpauperd a la Liverpool en Manchester nu). In het oostelijk havengebied (o.a. Plantage, Rapenburg): Scandinaviërs en Duitsers. Aldaar een concentratie van werk in de scheepsbouw en alles wat ermee samenhing.

Religieuze tweedeling.
Onder de vluchtelingen van de Dertigjarige Oorlog bevonden zich veel lutheranen. Zij klaagden na verloop van tijd dat de oude lutherse kerk in het oude centrum overvol raakte en verzochten om een kerk dichterbij het eigen woongebied. De werkelijk reden was echter dat de route naar de kerk leidde via de buurt waar Walen en Brabanders woonden, veelal felle calvinisten. Lutheranen en Calvinisten verdroegen elkaar niet. Omdat geld in Amsterdam geen probleem was, kwam die nieuwe lutherse kerk er dan ook.

Armoede en schulden
Er heerste veel armoede (10-20% van de bevolking). Werklozen die in pensionnetje onderdak hadden, kwamen in de schulden. Dienstmeisjes en dagloners die hun baan verloren, stopten hun kinderen in het weeshuis, vooral in de periode 1640-1660. Er waren vele duizenden bedelaars, al dan niet erkend (met respectievelijk zonder bedelpenning). Amsterdam besloot een register van ledegangers (lediggangers, fraudeurs) aan te leggen. Het legertje provoosten (stadswachten), die de bedelaars moesten controleren en de bevoegdheid hadden om het hele doopceel na te gaan, kon de toevloed niet aan. Bedelaars hadden ook zo hun handigheden om toch nog inkomsten te krijgen, bijvoorbeeld hun bedelpenning te verhuren.
Er waren geen rassenrellen of veldslagen, wel spanningen. Burgemeester CP Hooft (de vader van PC Hooft) wilde het kaf van het koren scheiden (een vorm van ‘Amsterdam Eerst’). Drop-outs werden in het rasphuis (tuchthuis) gestopt onder het motto: laat ze werken en laat ze leren. Maar na verloop van tijd was het rasphuis verworden tot een soort strafinstelling.
En dan was daar ook nog het spinhuis (Amsterdams Tuchthuis voor vrouwen) aan de OZ Achterburgwal.

(Inlas citaat Wikipedia: Het werd opgericht in 1597 in een deel van het voormalige Sint-Ursulaklooster. Boven de toegangspoort stond de tekst “Om schamele meyskens, maegden en vrouwen t bedelen, leechgaen en doolwech te schuwen, is dit spinhuis hier gesticht”. (….) Het gebouw diende als een Huis van Bewaring met als nevendoel de bestraften weer op het goede pad te brengen.
De veroordeelde vrouwen zaten in een grote zaal en moesten spinnen en naaien. Dat het gebouw in een nood voorzag was wel duidelijk, aangezien direct na opening “een groot getal van meisjes wiert ingebraght, die langs der straten ledigh liepen en bedelden. Deze wierden terstont gezet aen vlas en wol te spinnen, netten te braien en ander slag van wollewerk te doen”. Ook jongedames die zich aan hoererij in bordelen en herbergen schuldig maakten, wegens dronkenschap waren opgepakt of overspel hadden gepleegd, werden hier aan het werk gezet, “tot groote onkosten der stad, om getucht en gebetert te worden”. Vrouwen die waren veroordeeld voor diefstal of grotere vergrijpen, werden apart gehouden van de anderen, en werden verplicht om te lezen en voor te lezen uit de Bijbel. )

De in de lezing gebruikte illustratie zet de regenten voorop en geeft een doorzicht naar de werkvloer. Het laat zien dat administratie en ‘control’ voorop stond. Vrijblijvende gulheid was ver te zoeken. Op een andere illustratie is te zien hoe langsgekomen burgers de drop-outs gadeslaan tussen de spijlen van het hek door: kijk eens wat er gebeurt als je niet braaf en ijverig bent. De moraal: zorg dat je bij de goede en zuivere mensen hoort die een deugdzame levenswandel hebben.
Het doorsnee Nederlandse huishouden was doordrongen van goed/fout en van wij/zij percepties.

De gemeente had een soort bondgenootschap met de kerken: wij gedogen ze, maar jullie moeten voor ze zorgen. Kerken hadden namelijk financiële middelen en netwerken.