Search
Close this search box.

Delft – Duurzaam verbonden stad | James Kennedy

6e Hugo de Grootlezing
24 mei 2023
Nieuwe Kerk te Delft
Door: Prof. dr. James Kennedy
Hoogleraar moderne Nederlandse geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht

Bijna 200 toehoorders hoorden uit de mond van James Kennedy een pleidooi voor geduldig naar elkaar luisteren. Volgens hem is dat een belangrijke sleutel om draagvlak voor energietransitie (en meer) te krijgen. Er is in Delft veel kennis en technologie beschikbaar, en er zijn veel initiatieven van burgers en instellingen. Om transities echt op gang te krijgen, moet je in individuele en buurtcontacten aansluiten bij de basale behoeften van de mensen en ook bij hun persoonlijke inzichten en expertise.
Begin met een vraag zoals: wat maakt het hier tot een bloeiende buurt? En werk die vraag uit in langlopende gesprekken. Dan ontstaat geleidelijk een gezamenlijke agenda. Het werkt steeds minder als hoogopgeleide deskundigen hun oplossingen aan de burgers presenteren in eenrichtingsverkeer. Daarentegen is het van cruciaal belang dat er vertrouwen wordt opgebouwd door samen doelen en acties te ontwikkelen, en dat initiatiefnemers voortdurend in de buurt aanwezig en aanspreekbaar zijn.
Op deze wijze kunnen er coöperaties in de stad ontstaan waarin partners verschillende soorten kennis met elkaar kunnen verbinden. Kennedy ziet daarbij voor zich dat gemeenschappen van zorg en aandacht kunnen worden gecultiveerd, waarin gezamenlijk een agenda voor de toekomst kan worden bepaald. Dit beperkt zich dan niet tot de energietransitie, maar breidt zich uit over andere dringende zaken als werk en huisvesting.
En zo mondde het betoog uit in een weg naar de duurzaam verbonden stad: radicaal leren open te staan voor andere meningen en inzichten buiten de eigen bubbels. De polarisatie achter ons laten en het proces van geduldig samenwerken aanvaarden. Zo’n gemeenschap te maken kost veel tijd, moeite en creativiteit, maar – zo valt uit het betoog op te maken – is de moeite waard, ja zelfs noodzakelijk, en de meest kansrijke weg.

Toehoorders na afloop in gesprek

De opzet van de lezing is, zoals altijd, om aansluitend in gesprek te gaan met de toehoorders, waaronder veel mensen die zich actief inzetten voor energietransitie, natuur/klimaat, en verbondenheid in het algemeen. Enkelen van hen waren uitgenodigd om samen met Kennedy een panel te vormen dat voorzag in antwoorden, voorbeelden en tips. Ook waren er zo’n 50 schriftelijke vragen ingediend, waarvan er slechts enkele konden worden besproken, vanwege de levendige inbreng uit de zaal.
In grote lijnen sloot dit publieksgesprek aan bij het betoog van Kennedy. Waarna opnieuw de verbreding naar duurzame verbondenheid werd onderstreept. Vooral ook met het oog op de jeugd en onze toekomst. Confronterend activisme is begrijpelijk en af en toe noodzakelijk om het algemene bewustzijn te vergroten en transities mogelijk te maken, zo stelde Kennedy. Maar wel in afwisseling met dialoog en reflectie met elkaar. Een impressie van dit gesprek vindt u hier.

Evaluatie van het organiserend comité

De opkomst, de lezing en de levendige interacties tot in de wandelgangen en bij de borrel droegen bij aan groeiende verbondenheid. Dat is voor een flink deel te danken aan de bereidheid van deelnemers om vanuit hun actieve betrokkenheid te delen over hun ervaringen en inzichten. Burgemeester Marja van Bijsterveldt komt dank toe voor de wijze waarop zij de bijeenkomst inleidde: als een kans om nader tot elkaar te komen en elkaar mee te nemen in de verandering.

Welkomstwoord

Klik hier voor de inleiding door burgemeester Marja van Bijsterveldt.

Lezing

Mevrouw de Burgemeester, geachte aanwezigen,

Ik ben vereerd dat ik hier vandaag in uw midden ben om de Hugo de Groot lezing te houden. Als voormalig voorzitter van de herijkingscommissie Canon van Nederland hebben we overwogen of Hugo de Groot – die al sinds 2006 in de Canon stond – nog in de canon zou moeten blijven. Zou hij nog genoeg te zeggen hebben tegen de Nederlandse kinderen voor leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs? Hij was een zeer belangrijke pionier in het internationaal recht, een invloedrijke kenner van de Nederlandse geschiedenis. Daarnaast was hij niet alleen dichter en theoloog, maar ook diplomaat en bestuurder. Een kindergenie, hij werd het wonder van Holland genoemd op z’n vijftiende, maar als volwassene was hij een mens van formaat. Hij heeft veel betekend voor Delft, voor Nederland, voor de wereld, als, zoals de burgemeester het gezegd heeft, een voorstander van vrede en verdraagzaamheid. Hij blijft – terecht – in de Canon van Nederland.

Maar om het gesprek vandaag op gang te brengen, wil ik beginnen met een van De Groots grootste nederlagen, die er uiteindelijk toe leidde dat hij als gevangene naar Loevestein ging (om vervolgens natuurlijk te ontsnappen in een boekenkist met de hulp van zijn vrouw).

De Groots moeilijke worsteling kan bezinning brengen bij de worstelingen waar wij vandaag mee te maken hebben. Zonder in veel details te treden had zijn probleem te maken met de religieuze en politieke crisis van 400 jaar geleden. Goed opgeleide mensen die in de redelijkheid geloofden – zoals De Groot – namen vaak belangrijke machtsposities in in de jonge Republiek. Zij – waaronder De Groot – geloofden dat de enige manier om de samenleving te ordenen was dat de staat de kerk aanstuurde. Die kerk moest zo inclusief mogelijk zijn, om iedereen in de samenleving (of in ieder geval elke protestant) te omvatten. En mensen zoals De Groot geloofden ook dat je eigen heil afhangt van de geloofskeuzes die je zelf maakt. Het is niet God die vooraf kiest of je naar de hemel of naar de hel gaat.

Maar veel mensen dachten daar anders over. De meeste dominees van de publieke kerk en ook een groot deel van de gewone bevolking was het niet met De Groot eens. God alleen besloot wie zalig was. En de kerk moest haar eigen leer bepalen en dat niet door de staat laten opleggen. De Groot besteedde vele jaren en vele pagina’s om zijn tegenstanders te overtuigen van zijn gelijk en hun ongelijk. Naarmate de situatie gevaarlijker en gewelddadiger werd, probeerde hij diplomatie, en zocht hij een compromis te vinden (waar tenminste zijn eigen kant mee kon leven). Het lukte hem niet. De mensen waren te verdeeld en bovendien wist iedereen min of meer aan welke kant hij stond. Hij kon de grote crisis niet bezweren.

Uiteindelijk koos Stadhouder Maurits de andere kant en belandde De Groot in de gevangenis, en was zelfs tot levenslang veroordeeld. De rede en het verstandig beleid hadden niet gewonnen, althans niet zoals Hugo de Groot en zijn medestanders het zagen.

Wat doen wij als wij, goed opgeleide, goedbedoelende mensen die alleen het beste willen voor de wereld, stuiten op mensen die niet weten wat er moet gebeuren, er onverschillig tegenover staan, er sceptisch tegenover staan of onze fervente bedoelingen wantrouwen? Henk Nellen, de biograaf van De Groot, schreef over hem in deze crisis dat hij ‘die met inzet van al zijn krachten’ een ‘partijman’ was die zijn eigen visie, en eigen belangen, niet wist te ontstijgen.

Het is natuurlijk dubieus om De Groots wereld te vergelijken met de onze. Delft, en Nederland, staat niet op het punt van een burgeroorlog zoals 400 jaar geleden. Sterker nog, vergeleken met veel andere landen, vertrouwen Nederlanders elkaar (zo niet op dit moment, de overheid). Bovendien vertrouwen Nederlanders instellingen voor hoger onderwijs en wetenschap (tot op zekere hoogte). En dat is zowel bemoedigend als belangrijk. Er is tenslotte niet een wetenschapspartij die het opneemt tegen een antiwetenschapspartij (althans niet in Nederland).

Daarbij zullen sommigen van jullie wel denken dat een vergelijking geen hout snijdt omdat onze vraagstukken veel belangrijker zijn dan kerk-staat verhoudingen, of de vraag of we zelf een rol spelen of we in de hemel komen. De Groot had zijn prioriteiten omwille van de lieve vrede op een laag pitje kunnen zetten. Voor mensen die zich over de klimaatverandering zorgen maken, kunnen wij dat soms niet. Er staat te veel op het spel.

Maar toch leven we in een versplinterde en gepolariseerde samenleving waarin we niet zo maar mensen kunnen laten doen wat geïnformeerde betrokken burgers of wetenschappers zouden willen dat ze zouden doen. En net als in de tijd van De Groot is er vaak een kloof tussen goed opgeleide mensen die goed ingebed zijn in de maatschappelijke structuren, en wier lange levens gezond zijn, en veel kwetsbaarder mensen die heel andere verwachtingen van het leven hebben. Zo’n kloof is niet alleen het effect van het populisme en het wantrouwen dat bij dergelijke bewegingen hoort. Het is een kwestie van effectief langs elkaar leven, van mensen die in hun eigen wijken en bubbels leven, en ook van een sociaal isolement waar veel burgers in verkeren. Wij zijn tenslotte een samenleving van individuen geworden, die het leven opvatten als de vrijheid om zelf keuzes te maken. Wat wij doen en laten, maken we zelf uit.

Het is paradoxaal om te wonen in een ‘stad van de wetenschap’, zoals Leiden dat vorig jaar was, of Delft, en tegelijkertijd te weten dat de invloed van de wetenschap op de stedelijke samenleving niet heel ver reikt. Delft is een gemeente met zeer degelijke specialisaties, waar echter een groot deel van de bevolking geen kennis heeft van vraagstukken zoals de energietransitie, en daarin in veel gevallen schijnbaar ook geen interesse in heeft. Wat doe je als een enorm reservoir aan kennis niet voldoende wordt aangeboord? Wat als je kennisnetwerk niet veel meer is dan een eigen bubbel van gelijkgezinden? Hoe kunnen we betere bruggenbouwers zijn dan Hugo de Groot?

Ik weet het antwoord niet meer dan u, en ik hoop meer van u hierover te leren. Maar voordat ik mijn eigen inzichten deel, wil ik proberen te schetsen waarom we het zo moeilijk hebben – en misschien wel moeilijker dan vroeger – met een “wrijvingsloze” kennisoverdracht in relatie tot vraagstukken zoals energietransitie.

Laten we vooropstellen dat er vele perioden in de Nederlandse geschiedenis zijn geweest waarin mensen het moeilijk vonden om het met elkaar eens te worden, zelfs tot op het punt van een impasse, dus we moeten het verleden van Nederland als ‘polderland’ niet idealiseren. Maar in sommige opzichten is het nu moeilijker dan vijftig jaar geleden, toen de laatste golf van pogingen om kennis met de samenleving te verbinden, plaatsvond.

In de jaren zestig en vooral zeventig was er een grote impuls om kennis te democratiseren. Gewone mensen moesten door meer kennis in staat worden gesteld beslissingen te nemen over hun eigen leven. Onderzoekers probeerden dat te doen door ‘Wetenschapswinkels’ op te zetten die probeerden de problemen van mensen op te lossen, zoals vervuiling, of armoede, of discriminatie. Het maatschappelijk middenveld was eveneens actief. Dit alles maakte soms een verschil, en het werd in leven gehouden door een diep gevoel van betrokkenheid bij docenten en studenten. Maar daarna vervaagde die impuls. Universiteiten richtten zich steeds meer op internationale projecten waarvoor zeer gespecialiseerd talent en grote sommen geld nodig waren. Het dienen van lokale gemeenschappen werd verwaarloosd, hooguit iets waar (beginnende) studenten zich mee bezig konden houden.

Men kan zich ook afvragen of dat soort maatschappelijk engagement van die tijd echt mét de samenleving was. Het was meestal vóór de gemeenschap, door wetenschappers die het het beste wisten en alle kennis zelf in huis hadden. In die zin had het vaak iets pretentieus: dit is wat wij voor u gaan doen. Niet overal, maar wel vaak.

De jaren 70 zijn nu weer terug in zekere zin – de behoefte groeit om kennis meer te betrekken bij maatschappelijke uitdagingen. Er is een toenemende vraag in de samenleving naar relevante wetenschap. Sterker nog: zonder een diepere verstrengeling van wetenschap en samenleving komen we niet voldoende verder – deze tijd vraagt om een hele andere relatie dan voorheen. Maar dat is niet zo eenvoudig. In de eerste plaats is het gezag van instituties niet meer wat het was. Het is moeilijker om het gezag als laatste woord te doen gelden, mocht men dat willen. Universiteiten staan in dit land nog redelijk goed aangeschreven, maar ook zij staan onder druk. Is wetenschap maar een mening? Vier van de tien Nederlanders onderschrijven de resultaten van wetenschap – mits het aansluit bij de eigen opvatting.

Gepaard hiermee gaat het feit dat kennis niet langer uitsluitend het domein is van dergelijke instellingen, inclusief de universiteit. Democratisering van kennis betekent dat mensen meer weten, of denken te weten, dan voorheen. Medische kennis tijdens Covid is daar een goed voorbeeld van.

Dit alles heeft geleid tot een crisis van de ’technocratie’. Je zou kunnen zeggen dat technocratie het tegenovergestelde probleem is van het populisme. Technocratie gaat ervan uit dat alle kennis – of althans alle kennis die echt de moeite waard is om te weten – ligt opgeslagen in kennisinstituten. Het probleem dat dan ontstaat is ‘strategic ignorance’ – waarin wetenschappers niets weten, of willen weten, over vormen van kennis die hen vreemd zijn.

Technocratie gaat dan over zenden, niet ontvangen. Zelfs onderzoekers die publieke betrokkenheid serieus nemen, resultaten delen met het publiek, houden er vaak van om hun eigen onderzoek rond te bazuinen. Luisteren naar vragen, andere perspectieven, niet zozeer. In dit perspectief is het delen van kennis grotendeels in een richting, met alle troeven in handen van de experts, te delen met degenen met geen of weinig kennis. Zoals De Groot dacht, als mensen gewoon de uitmuntendheid van zijn eigen standpunten zouden inzien, dan was het probleem verholpen. Deskundigen kunnen echter minder dan voorheen problemen voor mensen oplossen, zonder hen erbij te betrekken.

Maar deze technocratische verleiding is niet het enige probleem. Vroeger speelden maatschappelijke organisaties een rol bij het genereren en bemiddelen van kennis. Nederland was een land van verenigingen. In relatief opzicht is dat nog steeds zo, maar er is meer dan een halve eeuw geleden een kloof ontstaan tussen ‘georganiseerde’ burgers die samenkomen om hun gedeelde passies na te streven – waaronder energietransitie – en wat je de ‘ongeorganiseerde burgerij’ zou kunnen noemen, die weinig hebben met de gangbare organisatorische verbanden. Het heeft ook een afstand in de samenleving gecreëerd; het bereik van wetenschappelijke of maatschappelijke innovatie is afhankelijk van over welke buurt, welke school, welke bevolkingssamenstelling je het hebt. Het maatschappelijk middenveld omvat niet meer iedereen.

Die kloof zie je ook met de universiteit, waar veel van haar studenten (en personeel) internationaal georiënteerd zijn, en weinig sterke banden hebben met de inwoners rondom hen heen. Gelukkig zijn er maatregelen die echt proberen de bevolking erbij te betrekken, maar de band met de stadsbewoners staat vaak op enige afstand. De betrekkingen zijn over het algemeen goed, maar het zijn gescheiden gemeenschappen. Dat is ook te vaak het geval in de samenleving als geheel, waar verschillende groeperingen langs elkaar leven en wonen.

In de derde en laatste plaats is het door de verdere versnippering van de samenleving ook voor instellingen en vooral voor de politiek veel moeilijker geworden om een samenhangende toekomstvisie, een articulatie van het algemeen belang, te ontwikkelen. Consensus is moeilijk te vinden, en de eenheid van doel waar we nu naar verlangen lijkt politiek ver weg.

Dus wat kunnen we doen? Wat moeten we doen in situaties waarin problemen – zoals de energietransitie – urgent zijn?

Ik begin met te onderstrepen wat vele Delftenaren van wie ik over hun ideeën mocht lezen, al hebben beklemtoond: politici en bestuurders hebben een eigen verantwoordelijkheid om nu een visie te ontwikkelen voor sociale en ecologische bloei voor de lange termijn, in plaats van dat uit te stellen. Het lijkt me ook dat solidariteit vereist dat degenen die de sterkste schouders hebben, waaronder de grote bedrijven, de zwaarste lasten dragen voor de veranderingen die moeten worden doorgevoerd. Dat kan alleen als de overheid de politieke wil heeft om beslissingen te nemen die niet noodzakelijk populair zijn bij diepgewortelde belangen. Deze visie houdt dan in: laat de vervuiler betalen. Tegelijkertijd moet er beleid komen dat de consument verder stimuleert om te verminderen wat hij verbruikt, zeker op het gebied van energie-efficiëntie, en mensen helpen wier energiebehoefte onbetaalbaar is. En nog meer in te zetten op het mogelijk maken van innovaties die het verschil kunnen maken.

De grotere vraag is echter wat voor maatschappelijke investeringen nodig zijn om de oplossing van vraagstukken als energietransitie te bevorderen. Energietransitie is een onderwerp dat zich wil richten op snelle resultaten, omdat het urgent is. Maar de beste resultaten duren langer, en berusten op geduld, luisteren en leren. Het is gebaseerd op de overtuiging dat vertrouwen moet worden opgebouwd, zodat alle mensen op de lange termijn winnen. Urgente kwesties vereisen, paradoxaal genoeg, dus ook geduld. Hugo de Groot herinnert ons eraan dat gelijk hebben en alle juiste argumenten hebben – zelfs met de beste technologieën – niet genoeg is. Het opbouwen van langdurige relaties die vertrouwen wekken en die een gemeenschappelijke agenda scheppen, zijn noodzakelijk.

Zoals Bryan Alexander opmerkt in zijn zojuist verschenen boek Universities on Fire, is de universiteit al diep verbonden met de rest van de samenleving. Het is goed dat er universiteiten zijn zoals de TU Delft die zich intensief bezighouden met energietransitie, en het is goed dat zij ook systematisch aansluiting zoeken bij de stad Delft zoals met de Green Office, het Delft Energy Initiative en, op een andere manier, de TU Delft holdings. Het is mooi dat ze de infrastructuur van de stad helpen verbeteren door de inzet van Smart Bits en natuurlijk door de vergroening van het vervoer. En ik ben een grote fan van de Participatieve Waarde Evaluatie aan de TU Delft, waarbij grote aantallen burgers via laagdrempelige methoden bij de besluitvorming worden betrokken. Ook mijn universiteit heeft mensen die aan verwante projecten werken. Hoewel niet gericht op de stad Delft, wordt getracht burgers in de schoenen van beleidsmakers te krijgen, en omgekeerd.

Maar wat ook belangrijk is, is dat de universiteit niet alleen internationaal georiënteerd is, maar daadwerkelijk ‘present’ is in de stad, dat ze zichtbaar ingebed is in het leven van Delft. Studenten op pad sturen om enquêtes te houden of actief zijn in de Energy Club is mooi, maar daadwerkelijk investeren in het leven en op een constructieve, duurzame manier als buren leven met hun medebewoners is een andere zaak. Het onderwijs zou veel meer ingebed kunnen worden in de zorgen van de stad, of dat nu Delft of Den Haag is, zoals Charlotte Braat heeft aangegeven in haar oproep tot praktijkgericht studeren voor studenten. Dat geldt ook voor onderzoek, waarbij ‘citizen science’ meer is dan af en toe ideeën oppikken, maar op een duurzame, gemeenschappelijke manier werken met de agenda’s en inzichten van inwoners. De universitaire inbedding is in wijken nu te incidenteel, vertellen bronnen mij. Werken met MBO en HBO kan daarbij helpen, maar ook dat is nu nog werk in uitvoering. En ook meer doen met scholen is een belangrijke prioriteit, en niet alleen scholen met veel duidelijk geïnteresseerde middenklasse.

Hoe zit het met de rest van het maatschappelijk middenveld dat een rol speelt bij het opbouwen van langetermijn-betrokkenheid en goede praktijken voor energietransitie? Een aantal van u hier vanavond bijeen heeft daar uitstekend werk van gemaakt door uw best te doen om mede-inwoners te bereiken, of dat nu gaat om het helpen van mensen die het echt moeilijk vinden om hun energierekening te betalen (diep-betrokken burgers als Ger Fischer helpen hierin), een echt inspirerende organisatie als Klimaatmaat met mensen als Annie Breeuwsma, en Delftenaren zoals Agnes van der Linden, die tal van kleine initiatieven in Delft kent en als bruggenbouwer wil functioneren. Energietransitie kan alleen lukken als je burgers weet te ‘ontzorgen’ en hen hierin te helpen, zoals Andy van den Dobbelsteen met zijn diepe kennis zo goed weet te doen. Dat kan door kennis en coaching in te zetten in de wijken, zoals Claudia Hofemann op innemende manier verteld heeft over Deelstroom.

Dit zijn kleine stappen van enorme betekenis. De vraag is natuurlijk wat voor bereik deze initiatieven hebben voor heel de Delftse samenleving. Zoals ik al eerder heb opgemerkt, heeft het Nederlandse maatschappelijk middenveld niet meer dezelfde reikwijdte als vroeger. De weg vooruit ligt in initiatieven zoals Marcel Koops die onder mijn aandacht bracht bij het Platform Energietransitie. Het gaat, zo legt hij uit, niet alleen om het ‘overdragen’ van kennis, maar ook om het benutten van de expertise die bij burgers zelf te vinden is.

Te vaak gaan we ervan uit dat ‘kennisinstellingen’ of goed geïnformeerde maatschappelijke organisaties de plaatsen zijn waar veel kennis aanwezig is en dat de rest van de samenleving, met name achtergestelde gemeenschappen, plekken zijn met tekorten aan kennis die moeten worden aangevuld door de bergen kennis die elders zijn verzameld. Manifest voor een klimaatrechtvaardig Delft biedt zowel een concrete als inspirerende visie voor de toekomst, maar het lijkt wel het ‘informeren’ van burgers in plaats van hun deelname te accentueren. Het is niet zozeer een verkeerde als wel een eenzijdige aanpak, waarin de mogelijkheden om wederzijds geïnformeerd te zijn worden gebagatelliseerd. Het betekent het gebruiken van inzichten en kennis uit de buurten zelf. Werken aan langdurige relaties met belanghebbenden en burgers die resulteren in het samenstellen van een agenda is de beste manier om wederzijdse inzichten te verwerven, om vertrouwen op te bouwen. Dat is ook het 17e doel van de Sustainable Development Goals, waarin het bouwen van partnerships centraal staat, zoals JanGeert van der Post heeft opgemerkt. En daarvoor is, zoals hij zegt, creativiteit nodig.

Een ontwikkeling aan sommige Amerikaanse universiteiten is om samen te werken met maatschappelijke organisaties in een bepaalde buurt, niet beginnend met de vraag hoe we dit of dat voor u kunnen doen, maar met de vraag: wat maakt een bloeiende buurt? Ook een enquête kan deze vraag stellen, maar het is de bedoeling dat de vraag wordt uitgewerkt door middel van langdurige gesprekken, waarbij mensen met verschillende achtergronden dit samen onderzoeken en leren elkaar te vertrouwen. Dan ontstaat geleidelijk een gezamenlijke agenda waaraan de partners zich verbinden. Dit is een langzame, maar misschien wel de meest veelbelovende weg vooruit in een samenleving waar veel mensen geen tastbare band hebben met de wetenschap, en waar wetenschappers (en sommige partners uit het maatschappelijk middenveld) zelf geen tastbare banden hebben met grote delen van de stedelijke bevolking. Michiel Brouwers gelooft in (stedelijke) coöperaties, waarin de verschillende soorten kennis van de deelnemers samenkomen, en dat lijkt mij een goede weg voorwaarts en spreekt mij enorm aan. Het gaat tenslotte over het cultiveren van gemeenschappen van zorg en aandacht, waarin gezamenlijk een agenda voor de toekomst kan worden bepaald.

Dit roept de vraag op of het bereiken van het doel van energietransitie alleen als een op zichzelf staande kwestie kan worden uitgevoerd. Veel mensen in de stad worstelen met andere zaken, zoals Nushaba Mirzazade heeft opgemerkt: is er werk, is er überhaupt garantie op huisvesting? Als de zorgen en preoccupaties van veel mensen elders liggen, wordt het moeilijk om de specifieke doelen te bereiken die goedbedoelende, goed opgeleide mensen voor ogen hebben. Alleen door te werken aan een bredere gezamenlijke agenda voor de bloeiende stad kunnen we er op den duur zeker van zijn dat ook vitale zaken als de energietransitie worden bereikt in de mate waarin dat nodig is.

We leven in een tijdperk waarin we niet kunnen gedijen – misschien zelfs niet kunnen overleven – als we vastzitten in de bubbels van onze eigen verbintenissen, kennis en ervaringen. Dat betekent dat we radicaal open moeten staan voor andere vormen van kennis en inzicht, dat we onze (goed-gefundeerde) eigen gelijk niet altijd voorop stellen, maar het vermogen leren om te luisteren. Het betekent dat we de polarisatie, deels gevoed door onze eigen vasthoudendheid om gelijk te krijgen, achter ons moeten laten en geduldig moeten samenwerken met mensen met een andere achtergrond, met alle miscommunicatie en misstappen die dat onvermijdelijk met zich meebrengt. De toekomst ligt in het samen dromen en praten op manieren die we ons nauwelijks hadden kunnen voorstellen. Het zal veel tijd, moeite en ook creativiteit kosten om zo’n gemeenschap te maken, en niemand moet denken dat dit makkelijk kan.

Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Hugo de Groot het daarmee eens zou zijn. Hoewel hij – zoals ieder van ons – soms gevangen zat in zijn eigen visievorming, worstelde hij om een persoon van dialoog te worden, van het vinden van een weg samen. Zijn belangrijke pogingen om internationaal recht te ontwikkelen herinnert daaraan. Laten we dan in de beste geest van Hugo de Groot elkaar zien te vinden in rechtvaardiger en duurzamer wereld.